Home » Artikelen » Wat is echt? Annelies Appelhof over filosofisch jeugdtheater

Wat is echt? Annelies Appelhof over filosofisch jeugdtheater

Wat is echt?

Als theatermaker en als kinderfilosoof is mijn missie dezelfde: aanzetten tot nog een keer opnieuw kijken of nadenken. De dingen niet voor lief nemen. Het leven niet voor lief nemen. Het geeft extra verdieping aan het leven, denk ik, als je je kan verwonderen.

De eerste ‘grote’ voorstelling die ik zelf maakte heette Echt/Nep!. Het idee daarvoor ontstond toen ik voor het eerst voor kinderen speelde, bovenbouw basisschool. We speelden De goede mens van Sezuan van Bertolt Brecht, over het kapitalisme. Er zat een duimendikke politieke boodschap in die voorstelling, maar de vragen en opmerkingen van de kinderen tijdens het nagesprek gingen allemaal over het theater zélf. Over wat echt was en wat niet. Ze hadden heel geboeid gekeken, maar het verhaal kon ze min of meer gestolen worden. Hun aandacht ging vooral naar het gebeuren hier en nu, met acteurs en decor in hun gymzaal. Hun verwarring over wat echt was en wat niet fascineerde me. Ik kreeg de vraag of ik echt zwanger was, terwijl dat aan het begin van de voorstelling duidelijk niet zo was. En andersom: ze vroegen of een kus echt was. Dat je denkt: maar je zag het toch gebeuren? Hoe zou dat niet echt geweest kunnen zijn? Dat ze blijkbaar zo ontregeld waren, vond ik intrigerend. Of dan was er iets omgevallen in het decor en vroegen ze of dat ‘echt’ was. Ik denk dat ze bedoelden of het ‘expres’ was, maar dan de formulering ‘echt’ gebruiken, daar ging ik enorm van aan. Toen dacht ik: je moet hier een voorstelling over maken.

Echt/Nep! begon met de mededeling dat ik van een stichting was, die zich bezighield met de fantasie- en werkelijkheidsbeleving van kinderen en was gevraagd het nagesprek te doen bij deze voorstelling. Maar omdat de voorstelling om technische redenen niet kon beginnen, begonnen we met het nagesprek. En dan legde ik de verschillende categorieën uit: echt nep, net nep, net echt en echt echt. Net nep was bijvoorbeeld een heel felle kikker, of een roze zonsondergang. Maar het was natuurlijk lastig voor de zaal, want ze hadden die voorstelling niet gezien. Dus dan moest ik dingen soms even naspelen in het decor en dan haalde ik iemand uit het publiek die dan zogenaamd bij dat theater hoorde en mij kwam helpen, maar dat was een medespeler. En dan poepte ik in een emmer en voerde hem dat, terwijl ik probeerde de zaal te kalmeren door uit te leggen dat dat niet vies was, omdat het niet echt was, het was gewoon ontbijtkoek.

In staat van ontregeling

Sindsdien speel ik altijd met de theatercode en met de grenzen van echt en nep. Theater leent zich daar natuurlijk heel goed voor, want het is enerzijds heel echt (hier en nu, met echte mensen), maar je bent anderzijds als publiek ook heel bereid om mee te gaan in doen-alsof. Als ik speel dat mijn hand een telefoon is, dan wil je daar in het theater best in mee, bij film werkt dat anders. Je snapt beter dan bij film dat de acteurs een rol spelen en dat je gezamenlijk doet alsof hij-met-die-kroon de koning is. Je kunt in een voorstelling een hele andere tijd en wereld creëren, publiek wil best mee in de illusie dat ze in een bos zijn, of in een kasteel.

Maar mijn voorstellingen spelen altijd op de plek waar we zijn, in het theater of in de gymzaal of de klas. Maar ik creëer vervolgens wél fictie. ‘Publiek in de zaal’ en ‘mensen op een podium die iets hebben voorbereid’ horen bij de enscenering. Ik neem de werkelijkheid en verdraai die. Dat zet het vertrouwen in de vanzelfsprekendheid van dingen meteen op losse schroeven. Het brengt in een staat van ontregeling. In de voorstelling ZIN was de ‘geënsceneerde werkelijkheid’ een benefietevenement, in Chef KAnin is het een vergadering, Het wAArgebeurde verhAAl vAn Ans BrugmAns is een promotiepraatje en Wie jij dAn wel niet bent de eerste openbare toespraak van Prinses Amalia (die overigens niet komt, ik ga niet Amalia spelen), met een echte BN-er als presentator.

Ik wil dat het filosoferen in de voorstelling zit en dat het publiek met elkaar verder nadenkt na de voorstelling. Ik wil ontregeling creëren en ik wil vragen oproepen, maar het moet wel altijd ten dienste staan van het plezier dat het publiek heeft. Als kinderen gaan zuchten omdat het ingewikkeld wordt, neem ik als personage dat gevoel over. Dan vertolk ik het gevoel dat we met de handen in het haar zitten. Dan kunnen we er om lachen dat we het niet meer weten en voelen dat dat niet erg is. Ik wil graag dat het iets moois en leuks is om met z’n allen te denken: “Huh?!” ‘Filosofie in feestvorm’ staat er in de subsidieaanvragen.

Ik heb gesprekken tijdens de voorstelling. We willen dat het publiek aan de bak gaat en het helpt om ze eerst op niet-filosofisch niveau te laten praten. Het liefst raken we dan ongemerkt, als per toeval, aan het filosoferen. Het wordt pas echt interessant natuurlijk op het moment dat de dingen die iedereen al wist zijn gezegd en de hersenen aan het werk moeten. Dan komen we samen op een nieuw niveau, waar we nog niet waren voordat het gesprek begon.

Dit is ook voor jou

Volwassenen zijn vaak verbaasd over wat kinderen zeggen. En dat verbaast mij dan altijd weer een beetje. In de voorstelling Wie jij dAn wel niet bent stel ik de vraag of je kunt kiezen wie je bent. Kinderen zeggen dan bijvoorbeeld: “als je een jongetje wil zijn maar je hebt het lichaam van een meisje, dan kan dat”. Dan hebben ze heel snel een concreet voorbeeld te pakken. Dan zijn er altijd volwassenen die later reageren met: “Jeetje! Wat ze dan zeggen, hè?” Ik word er altijd warm van als volwassenen onder de indruk zijn van wat kinderen zeggen. Maar ik denk ook: er moet blijkbaar meer gefilosofeerd worden met kinderen; mij verbaast het niet!

Ik maak net zo goed voor volwassenen. Zoals een goed kinderboek ook voor jezelf leuk is om voor te lezen. Mijn wens is dat ook mensen zonder eigen kinderen naar de voorstellingen komen en dat ze dan hun buurjongen of nichtje meenemen, omdat het samen met een kind nog leuker is. Volwassenen hebben trouwens meestal meer schroom om mee te doen in de voorstelling dan kinderen. Die vinden het vaak heel leuk om aan het woord te zijn. Maar als de volwassenen ook meedoen, is het voor de kinderen juist leuk om te horen dat zij het antwoord ook niet hebben. Bij schoolvoorstellingen zie je vaak dat docenten bij aanvang denken: hèhè, even niets, en dan soms zelfs hun telefoon erbij pakken. Of ze maken zich alleen maar zorgen of de kinderen wel stil zijn. Dan denk ik altijd: ga zelf lekker kijken, het is ook voor jou.

Filosoferen werkt verbindend, merk ik, het is een fijne ervaring om elkaars denken te horen. Ik denk dat veel ouders alleen maar ‘leuk’ als antwoord krijgen als ze vragen hoe het op school was. Tijdens het filosoferen leer je elkaar kennen. Ouders (hun) kinderen en kinderen (hun) ouders. En kinderen elkaar. En volwassenen elkaar.

Er komt natuurlijk een select publiek op de voorstellingen af. Maar ook als je iets minder met filosoferen hebt, heb je zeker een leuke middag of avond.

Chef KAnin – LAAt zich niet kisten speelt deze zomer op Festival Tweetakt en de KinderParade.

www.dezAAkA.nl

Geschreven door:

Annelies Appelhof

acteur, (jeugd)theatermaker, kinderfilosoof
Meer artikelen uit dit dossier:
Share This