Bo Kok onderzoekt de kaders van de kinderfilosofie
Over de auteur:
Bo Kok is begin 2021 afgestudeerd aan de Hogeschool voor Toegepaste Filosofie. Zij onderzocht voor het Centrum Kinderfilosofie Nederland (CKN) hoe de literatuur binnen de kinderfilosofie zich verhoudt tot de werkende praktijk.
In haar scriptie onderzocht zij of er een goede afbakening en analyse van het concept kinderfilosoof gegeven kan worden, zodat het CKN op grotere schaal het filosoferen met kinderen kan professionaliseren.
In de volgende reeks artikelen worden er stukjes van haar scriptie uitgelicht. Bo Kok is tekstschrijver, blogger, bijlesdocent en is als vrijwilliger aangesloten bij het CKN. Voor meer informatie over Bo, zie haar eigen website www.boisme.nl.
VRAAGGERICHT ONDERWIJS – ARTIKEL 7 VAN 8
“De kinderfilosoof zal dan ook een basis aan filosofische bagage bij zich moeten dragen om het filosofisch gesprek op gang te krijgen en filosofisch te houden omdat zij geen weet heeft waar het gesprek inhoudelijk naartoe gaat.”
De laatste drie thema’s waarin ik het onderscheid duidelijk wil maken tussen de socratische houding van de kinderfilosoof en de klassieke leraarshouding zijn de volgende:
- Beantwoording van de vraag
- Voorkennis over het verloop van de les
- Voorbereiding
Beantwoording van de vraag
De klassieke lerarenhouding stelt de leerkracht in staat om (net als de kinderfilosoof) te werken vanuit een vraag. Onderwijs is met name vraaggericht. Elke les gaat in principe over een vraag waar samen met de kinderen naar gekeken wordt en die uiteindelijk wordt beantwoord (of een poging wordt gedaan tot het beantwoorden van de vraag).
Socrates stelde geen vragen om antwoorden te krijgen, maar om een bepaald fundamenteel inzicht bij zijn gesprekspartner naar boven te halen. Het antwoord was nooit het doel op zich, maar slechts een tijdelijke respons zodat het waarheidsgehalte getoetst en onderzocht kon worden en er nieuwe vragen aan het licht gebracht werden. De klassieke leerkracht werkt echter naar het antwoord toe. Er is een finishlijn die bereikt moet worden. Het proces mag daarbij zeker niet uit het oog worden verloren, zoals je bij hordelopen uit volle macht je best doet om de hordes niet om te gooien omdat je zo snel mogelijk de eindstreep wil halen. Daarnaast ben je trager en raak je uit je ritme als de hordes omvallen. Toch is er geen straftijd bij het omgooien van de hordes. Of je nu de hordes laat staan of niet, als je uiteindelijk de finish haalt (of dit nu linksom of rechtsom is) en dit in een goede tijd bereikt is, dan heeft de leerkracht zijn doel gehaald.
Voorkennis & voorbereiding
Voorkennis over het verloop van de les
Bij het hordelopen weet de klassieke leerkracht al precies hoeveel meter hij zal moeten afleggen, wat het baanrecord is en op welke ondergrond er gelopen moet worden. Nog voordat hij is gestart, is hij optimaal voorbereid op de loop. Hij kent zelfs de verschillende technieken. Hij houdt zijn lichaam in balans door op het juiste moment zijn armen te laten meebewegen. Daarnaast houdt hij de finishlijn tientallen meters verderop goed in de gaten.
De klassieke leerkracht zal aan zijn leerlingen vragen stellen. Vragen die gaan over vaardigheid, techniek, strategie of kennis. Hij doet alsof ze samen deze vraag moeten zien te beantwoorden, terwijl in feite de vraag komt van de leerkracht en het antwoord al in hem aanwezig is. Zijn de studenten mede-eigenaar van de vraag?
De kinderfilosoof daarentegen gaat samen met de leerlingen op ontdekking en maakt de leerlingen mede-eigenaar van de vraag. Op deze manier zorgt de kinderfilosoof ervoor dat de leerlingen zich betrokken voelen bij de vraag. Een groot verschil met de klassieke leerkracht is dat de kinderfilosoof de finishlijn niet kan zien. Zij weet niet waar de loop eindigt en zij weet vooraf ook niet hoe hoog de hordes zijn of welke afstand er gelopen gaat worden (100, 110, 400 meter?). Zij zal haar leerlingen niet de eindstreep laten zien, de leerlingen zullen dit zelf moeten uitvinden. Doordat de focus niet ligt op de finish halen kan de volle aandacht gaan naar de techniek en de hordes. Om een horde goed over te komen en deze niet om te laten vallen is kracht, uithoudingsvermogen en vaardigheid nodig dat alleen via oefening en training bereikt kan worden.
Deze hordes staan voor een aantal vaardigheden, gewoontes of attitudes waar leerlingen in getraind zullen moeten worden om ze te ontwikkelen. Daar is een goede trainer (lees: kinderfilosoof) voor nodig. Eenmaal ontwikkeld zal het lichaam conditioneel op pijl moeten worden gehouden en zal er getraind moeten blijven worden om over de hordes te kunnen springen. Deze hordes kunnen er als volgt uitzien:
- Kunnen redeneren via logisch gestelde principes
- Beter kunnen verwoorden van gedachten
- Vermogen ontwikkelen om inconsistentie en tegenstellingen te herkennen[1]
- Luisteren
- Argumenteren
- Kritisch nadenken
- Verbanden leggen
- Helder kunnen denken en deze gedachten kunnen uiten
- Perspectivistische lenigheid ontwikkelen
- Sociaal-communicatief vaardig zijn
- Gewoonte om meningsverschillen op een redelijke manier te onderzoeken[2]
- Vermogen om drogredenen te herkennen
- De wens om waarheid te achterhalen en onwaarheid te verwerpen
- Tolerantie voor mensen met een andere mening
- Niet te snel conclusies trekken (oordelen kunnen uitstellen)
Hordelopen is een individuele sport en kinderfilosofie komt tot stand in een gemeenschapsonderzoek. Ik wil dan ook niet zeggen dat hordelopen hetzelfde is als filosoferen met kinderen. Het is ten slotte een analogie en hier houdt zij op. Wel is er voor leerlingen oefening en training nodig om bedreven te raken in een activiteit of vaardigheid.[3]
Voorbereiding
Hoewel de kinderfilosoof vragen stelt waarop zij zelf het antwoord ook niet weet, gaat de kinderfilosoof niet totaal blanco het gesprek in. Zij bereidt zich wel degelijk op het gesprek voor. Aan de hand van een stimulans (verhaal, film of voorwerp) kan zij het (filosofisch) gesprek openen en een richting op sturen. Zij is al van tevoren op verkenningstocht gegaan. Welke verschillende onderwerpen zouden er eventueel aan bod kunnen komen? Waar vinden we een mooi uitzicht? Waar liggen eventuele valkuilen?
Ondanks een goede voorbereiding kan het gesprek een onvoorzien verloop hebben. Dit is vaak meer regel dan uitzondering.[4] Zoals ik ook had aangegeven bij orde en overwicht komt hier een grote mate van flexibiliteit en improvisatietalent kijken. Het gesprek kan nooit van tevoren worden uitgedacht en uitgestippeld. In Filosoferen op de basisschool benadrukken de schrijvers: “Als gespreksleider heb je de meeste kans van slagen als je de les goed hebt voorbereid en vervolgens bereid bent de planning (..) tijdens het gesprek los te laten” (Bouwmeester, Heesen, van der Leeuw, & Speelman, 1994, p. 15). De kinderfilosoof zal dan ook een basis aan filosofische bagage bij zich moeten dragen om het filosofisch gesprek op gang te krijgen en filosofisch te houden omdat zij geen weet heeft waar het gesprek inhoudelijk naartoe gaat.[5]
Lees hier artikel 1 tot en met 6
Literatuurverwijzingen
[1] McCall, C. C. (2010). Anders denken. Antwerpen, België: Garant, p. 212
[2] Cam, P. (2020). Twintig denkgereedschappen (1ste editie). De Meern, Nederland: Levendig Uitgever, p. 15
[3] McCall, C. C. (2010). Anders denken. Antwerpen, België: Garant, p. 16
[4] Bouwmeester, T., Heesen, B., van der Leeuw, K., & Speelman, L. (1994). Filosoferen op de basisschool. Enschede, Nederland: SLO, Instituut voor Leerplanontwikkeling, p. 16
[5] Zie paragraaf 1.7.2 filosofische domeinen.