Home » Onderzoek » Scriptie: De toegevoegde waarde van kinderfilosofie in het huidige basisonderwijs

Scriptie: De toegevoegde waarde van kinderfilosofie in het huidige basisonderwijs

Julia van de Winckel schreef een scriptie over ‘De toegevoegde waarde van kinderfilosofie in het huidige basisonderwijs’. Ze voltooide recent haar opleiding kinderfilosofie, nadat ze eerder filosofie studeerde en biedt allerlei activiteiten aan.

Het huidige onderwijs levert ‘meewaaikinderen’ * af, kinderen die niet weten waar ze voor staan, wie ze zijn en wat ze willen. Volgens filosoof John Dewey komt dit doordat ze in het klaslokaal voornamelijk kennis verwerven door het passief observeren van de wereld. Het actief bewerken van de wereld gebeurt volgens Dewey te weinig in het klaslokaal. Het actief bewerken van de wereld is juist kenmerkend voor de ‘community of inquiry’ (een onderzoek gemeenschap kenmerkend voor kinderfilosofie), waar kennis van de realiteit het resultaat is van samengevoegd onderzoek van de ervaringen van de deelnemers. Kinderfilosofie lijkt dus een oplossing te kunnen bieden voor het ‘meewaaikinderen’ fenomeen. Ik heb daarom onderzoek gedaan naar de toegevoegde waarde van kinderfilosofie binnen het huidige basisonderwijs. Ik heb daarbij tegenargumenten in kaart gebracht, deze weerlegd en onderzoek gedaan naar de effecten en waarde van kinderfilosofie. Ik zal deze hieronder kort illustreren.

Allereerst blijkt het overvolle curriculum een reden voor bezwaar. Ouders en leraren zijn bang dat kinderen niet toekomen aan de kennis die vervaardigd moet worden voor de standaardtesten. Bovendien zou filosofie kinderen sceptisch kunnen maken over de ‘normale’ vakken en hebben leraren niet genoeg vertrouwen in hun eigen kunnen om te kunnen omgaan met die weerstand. Uit onderzoek blijkt juist dat kinderfilosofie een positief effect kan hebben op: logisch redeneren, begrijpen lezen, wiskundige vaardigheden, zelfvertrouwen, luistervaardigheden, expressieve taal, creatief denken, cognitief vermogen en emotionele intelligentie. Uit de resultaten van deze onderzoeken zou je de conclusie kunnen trekken dat het filosoferen met kinderen juist ruimte schept in het curriculum. Ook hoeven de leraren zich geen zorgen te maken over hun capaciteiten; de methodes zijn zo opgesteld dat elke leraar kan filosoferen met kinderen en er zijn eventueel trainingen.

Ten tweede denken sommigen dat kinderen niet kunnen filosoferen. Volgens ontwikkelingspsycholoog Jean Piaget, zouden kinderen pas rond hun elfde of twaalfde jaar de capaciteit ontwikkelen om abstract te redeneren, dit zou betekenen dat kinderen voor die tijd niet in staat zouden zijn om te ‘denken over denken’, wat karakteristiek is voor filosofisch redeneren. Filosoof Garreth Mattews beweert het tegendeel. Door middel van gesprekken met kinderen illustreert hij dat kinderen van twee tot zeven jaar wel degelijk kunnen denken op filosofisch niveau. Matthews maakte onderscheid tussen het gecultiveerde filosofisch denken waar volwassenen toe in staat zijn en het natuurlijke filosofisch denken waar kinderen volgens hem toe in staat zijn. Hij stelt niet dat kinderfilosofen hetzelfde zijn of zouden moeten zijn als volwassen filosofen, maar juist dat volwassen filosofen betere filosofen zouden zijn als ze diezelfde natuurlijke onschuld zouden hebben als kinderen.

Een ander onderzoek laat zien dat kinderen van zes jaar oud de regels en het proces van de ‘community of inquiry’ kunnen leren, waardoor de dialoog ging bestaan uit bijdrages die het voorgelegde filosofische probleem konden oplossen, in plaats van het delen van meningen. De zesjarigen zouden hierdoor in staat zijn de filosofische concepten te begrijpen die ten grondslag liggen aan bijvoorbeeld wiskunde, taal en sociale problemen. Concluderend, door de methode van kinderfilosofie en de natuurlijke aanleg die kinderen hebben, kunnen kinderen dus wel degelijk filosofisch leren denken.

Ten derde is niet iedereen het er mee eens dat filosofie wordt gebruikt voor pedagogische doeleinden. Ouders vrezen voor de gevolgen wanneer hun kinderen zelf in staat zouden zijn om af te wijken van de opgelegde kant en klare normen en waarden. Ze zijn van mening dat zij de autoriteit zouden moeten hebben over wat binnen het gezin als goed en kwaad wordt beschouwd. Dewey stelde dat kennis niet als iets kant en klaars en immuun voor kritiek neergezet moet worden, maar dat juist alle fouten en verbeteringen uitgelegd moeten worden die geleid hebben tot de kennis, normen en waarden zoals die gepresenteerd worden. Wanneer we concepten op deze manier behandelen nodig je kinderen uit mee te denken over de betekenis van dit soort concepten en om hun eigen ideeën eraan toe te voegen. Dit helpt kinderen om hun eigen ervaringen beter te begrijpen en aan te passen. Concluderend, met kinderfilosofie worden er niet zomaar normen en waarden bedacht of opgedragen, er wordt simpelweg inzicht gegeven in het proces dat vooraf gaat aan het definiëren van een concept. Hierdoor zien kinderen wellicht beter in waarom een concept waarde heeft, dan wanneer je ze de kant en klare definitie geeft.

Ten vierde stelt onderwijspedagoog Gert Biesta dat filosofie niet gebruikt mag worden als instrument om kinderen uit te rusten met bepaalde vaardigheden. Al hoewel dit een nuttig deel is van kinderfilosofie, moet er volgens hem meer gefocust worden op blootstelling en onderbreking, in plaats van het snel vinden van argumenten en dergelijke. Hierdoor worden kinderen gedwongen unieke antwoorden te creëren en daarmee zichzelf op een unieke manier uit te vinden, met en door hun antwoord.

Naast de eerdergenoemde positieve effecten van kinderfilosofie, wordt de unieke positieve invloed van kinderfilosofie pas duidelijk wanneer we kijken naar het nut van kinderfilosofie bij het ontwikkelen van actief burgerschap en het oplossen van genderstereotyperingen. Uit een onderzoek van Rob Bartels (oud bestuurslid van het Centrum van Kinderfilosofie), waar ‘Filosoferen doe je zo’ werd gebruikt als methode voor het ontwikkelen van actief burgerschap, bleek dat kinderen niet alleen om leren gaan met verschillen, maar deze als iets positiefs leren zien in de maatschappelijke context. In de Nederlandse maatschappij zijn er misschien wel net zo veel verschillen als er mensen zijn. Verschillen in cultuur, religie, opvoeding enzovoort. Door een onvermogen om hier mee om te gaan kunnen deze verschillen de oorzaak worden van verdeeldheid en problemen. Wanneer kinderen leren dat deze verschillen positief en te zo nodig te overbruggen zijn, zou dit in de toekomst een positief effect kunnen hebben op hoe volwassenen omgaan met de bestaande verschillen in normen en waarden. Filosoferen met kinderen kan daarom van morele waarde zijn.

Tenslotte concludeerde filosoof Jennifer Bleazby uit haar onderzoek naar genderproblemen, dat de ‘community of inquiry’ een manier van coöperatief onderzoek faciliteert, in plaats van een meer traditionele competitieve omgeving, waar een goede student stil en gehoorzaam moet zijn. Dit kan volgens haar verschillende voordelen opleveren voor het oplossen van genderstereotyperingen. Dankzij de focus op autonomie, initiatief nemen en individualiteit kan het zelfvertrouwen toenemen en voelen leerlingen zich minder onderdrukt en verveeld. Dit leidt tot een unieke en productieve omgeving waarbinnen middels een filosofische methode, filosofische vragen stapsgewijs kunnen worden behandeld.

Het filosofische niveau binnen deze methode is, volgens filosofen Catherine McCall en Ed Weijers, bepalend voor de meerwaarde die kinderfilosofie heeft ten opzichte van ‘normaal’ onderwijs. Het is volgens hen van essentieel belang dat kinderen inzicht krijgen in de veronderstellingen die ten grondslag liggen aan alles wat te maken heeft met het menselijk leven. Dit kan enkel bereikt worden wanneer kinderfilosofie daadwerkelijk op filosofisch niveau uitgevoerd wordt en in tegenstelling tot alle positieve bijverschijnselen die kinderfilosofie heeft, zou dit op de eerste plaats moeten staan. Het is daarom zeer belangrijk dat er opnieuw gefocust wordt op het filosofische aspect van kinderfilosofie, zowel in de uitvoering als in de promotie naar ouders en scholen.

Concluderend: de toegevoegde waarde van kinderfilosofie is het filosofische component, die maakt dat kinderen de wereld en hun unieke plek daarbinnen beter leren begrijpen. De positieve bijverschijnselen van kinderfilosofie zijn onder andere het verhelpen van zaken als (gender)stereotypering en te weinig (academisch) zelfvertrouwen. Tevens kan het bijdragen aan het ontwikkelen van een empathisch en cognitief vermogen. Dit alles helpt kinderen uit te vinden hoe ze moeten zijn, wie ze willen zijn en bovendien leren ze om een actieve rol aan te nemen in het omgaan met verschillen, waardoor ze samen leren leven met anderen in deze volle wereld. Kinderfilosofie kan een toegevoegde waarde hebben binnen het basisonderwijs wanneer deze wordt neergezet als een filosofische pedagogie, waarbij het van essentieel belang is dat het filosofische niveau ten alle tijde wordt nagestreefd, dit ook om instrumentalisme te voorkomen. Filosofie houdt zich onder andere bezig met het kennen en verklaren van zowel de wereld als de mens. Dat kinderfilosofie jonge kinderen kan leren op om filosofisch niveau na te denken, zou positieve gevolgen kunnen hebben voor de ontwikkeling van mens en maatschappij en het bewustzijn daarvan.

* De term meewaaikinderen is van Johannes Visser en is gepubliceerd in De Correspondent op 11 juli 2017.

Op Facebook heeft Julia ook een pagina op naam van Julia Obscura

 

Geschreven door:

Julia van de Winckel

filosofische activiteiten
Meer artikelen uit dit dossier:
Sorry, No posts.
Share This