Michaël van Putten praat met Floor Rombout (NWO promovendus en filosofiedocent) over haar onderzoek naar en praktijkervaring met ‘waardegelaten kritisch denken’. Ze pleit voor meer ruimte voor de sociale praktijk naast het dominante logische denken. Dialoog is essentieel om jonge mensen te laten nadenken over hun eigen positie en die van de ander. Want: “je kan kritisch nadenken niet alleen als individuele denkexercitie zien.”
U kent het wel: de veronderstelling dat sommige mensen onder ons vooral theoretisch denkers zouden zijn, waar anderen weer hoofdzakelijk praktijkgericht in elkaar zitten. Met haar onderzoek naar ‘waardegeladen kritisch denken’ op middelbare scholen is Floor Rombout – NWO promovendus én filosofiedocent – een indrukwekkend voorbeeld van iemand die het lekker allebei kan. “Het lesgeven zou ik niet willen missen, op deze manier kan ik echt een theoretisch verdiepende slag maken”.Stel uzelf eens de vraag: waarom is filosofie eigenlijk een belangrijk schoolvak? Ongetwijfeld het meest voorkomende antwoord is dat het als vak aanzet tot zorgvuldig en kritisch denken. Dit is ook een heel goed antwoord; in een wereld vol fake news en truthiness is kritisch kunnen nadenken misschien wel belangrijker dan ooit. We hopen dan ook dat de aankomende generatie deze vaardigheid in groten getale zal beheersen, en filosofieles draagt hier zonder twijfel aan bij.
Een gebrek aan zorgvuldig onderzoek is echter niet de enige uitdaging van deze tijd. Soms kan het gevoel ons namelijk bekruipen dat de samenleving eigenlijk helemaal geen samenleving meer is, maar slecht een groot aantal van elkaar afgezonderde wereldjes. Hoe vaak praten we nog met iemand die een andere mening toegedaan is dan de onze? Begrijpen we elkaars ervaringen nog wel? Niet alleen kritisch nadenken is belangrijk, maar ook het vermogen tot dialoog. Kan filosofieonderwijs ook hier van waarde zijn?
Hoe zou je waardegeladen kritisch denken omschrijven voor iemand die niet zo goed weet wat hij of zij zich hierbij voor moet stellen?
“Waardegeladen kritisch denken is het zorgvuldig en weloverwogen nadenken over iets. Denk hierbij bijvoorbeeld aan een lastige situatie die zich voordoet, of aan een manier waarop mensen met elkaar omgaan. Waar je dan met name rekening mee houdt – en dat is het ‘waardegeladen’ gedeelte – is dat je écht een afweging maakt tussen de verschillende dingen die waardevol worden bevonden door verschillende betrokkenen. Dat is heel belangrijk, omdat binnen het onderwijs kritisch denken vaak gezien wordt als een individuele redeneerwijze waar veelal naar de vorm gekeken wordt. Ik denk dat je daarmee kritisch denken uitholt als begrip, dat je het minder waardevol maakt dan het zou kunnen zijn.”
Je zou dus kunnen zeggen dat het logische perspectief momenteel heel dominant is in ons filosofieonderwijs, als het gaat om het beantwoorden van lastige vragen. Begrijp ik goed dat er dus ook meer aandacht moet zijn voor de sociale praktijk achter deze vragen?
“Ja, zeker. Natuurlijk is de vorm belangrijk, daar moet je kritisch in zijn. Welke begrippen gebruik ik, is dit een geldige redenering? Maar ook voor de sociale praktijk en de evaluatie van deze sociale praktijken moet aandacht zijn. Dat betekent ook een deel zelfonderzoek naar de waarde en betekenis die jij – de persoon die ergens een oordeel over vormt – hecht en geeft aan bepaalde begrippen. Ik denk dat met name in het onderzoek dat gedaan wordt naar kritisch denken het logisch-filosofische perspectief heel dominant is. En dat is begrijpelijk, want dat is wel toetsbaar! Maar het is wel een beetje jammer.”
Toetsbaar. Alsof je bij elke morele vraag een schema afloopt en aan het einde lekker kan zeggen: je antwoord is goed. Terwijl dat in de praktijk natuurlijk niet zo gaat.
“Nee. Het is vooral jammer omdat het heel erg resultaatgericht is en vooral naar de prestaties van individuele leerlingen kijkt. Terwijl, als we jonge mensen willen leren nadenken en zich laten verhouden tot allerlei maatschappelijke en sociale situaties die ze tegen kunnen komen, moeten ze daarover juist met elkaar in gesprek! Je kan kritisch nadenken niet alleen als individuele denkexercitie zien.”
De dialoog is dus heel wezenlijk hier?
“Ja. Ik ben blij dat ik in mijn onderzoek daar goede argumenten voor weet te vinden. Het begon voor mij dat ik dit zag in mijn klassen – op de basisschool en in het voortgezet onderwijs – en dat ik bedacht dat de dialoog heel wezenlijk is, heel belangrijk. Mensen kunnen in een dialoog namelijk van mening veranderen, ze horen dingen die ze nog niet bedacht hadden van échte mensen die naast ze zitten.”
OK, dus we zitten in de klas. Hoe ziet waardegeladen kritisch denken er in de praktijk dan uit?
“Ten eerste, dat je met leerlingen in gesprek gaat. Dat je die dialogen voert en er tijd voor inruimt. Dat kan gaan over allerlei vraagstukken die in zekere zin moreel of maatschappelijk zijn, waarin we van mening verschillen en waarover je kan nadenken. In mijn onderzoek ga ik kijken naar datgene wat je als docent kan doen om zo’n gesprek te verrijken, zodat er ook echt kritisch denken gestimuleerd kan worden. De docent is in ieder geval iemand die gespreksregels waarborgt, die het gesprek kan sturen of een bepaald onderbelicht perspectief kan benadrukken. Maar in het algemeen zou ik willen zeggen tegen docenten: voer gewoon gesprekken! Dat is heel belangrijk om te doen en…”
Ik merk in allerlei contexten dat docenten daar heel terughoudend in zijn, omdat er misschien gevoeligheden liggen en….”
… en als docent wil je ook een autoriteit zijn, dus misschien ben je dan terughoudend ten opzichte van het stellen van kwetsbare vragen.
“Ja, precies. Mijn vriend vond het bijvoorbeeld heel grappig dat er een zin in mijn onderzoek zat over de morele en epistemologische autoriteit van docenten. Sindsdien noemt hij mij ‘morele en epistemologische autoriteit’. [lacht] Terwijl ik die autoriteit juist ook een beetje probeer op te geven. Dat is lastig, want je neemt een andere positie in dan normaal. Maar je neemt je leerlingen dan wel serieus.”
Scholieren zijn vaak ook veel slimmer en kritischer dan we denken, maar meer op manieren die docenten niet zo leuk vinden. “Waarom moet ik dit huiswerk maken?” Je merkt toch altijd in de praktijk dat als je ze hierin serieus neemt, met ze gaat babbelen, dat je op een bepaalde manier agentschap bij ze kan neerleggen.
“Dat denk ik ook. Soms is het wel lastig dat je zelf wel weet wat een goed antwoord is op een vraag. Ik denk dat een fundamenteel uitgangspunt hiervan is, dat je in het gesprek als uitgangspunt neemt dat je daar samen naar op zoek gaat.”
Het is dus belangrijk dat het antwoord op een maatschappelijke vraag vanuit de leerling zelf komt?
“Vanuit de groep zelfs. De leerlingen en de docent. Ik heb ook wiskunde gegeven, dat was in die zin wat makkelijker. Want daarvan staat de uitkomst gewoon vast. Dit is toch wat anders. Bij het bespreken van maatschappelijke kwesties is het uiteindelijk belangrijker dat er een goede overweging plaatsvindt, meer dan dat er een antwoord gegeven kan worden waarvan we kunnen zeggen: correct.”
Even wat anders: de dialoog verandert met de de ontwikkeling van social media snel van vorm. Wat er vaak op social media lijkt te gebeuren, is dat er van de ‘tegenstander’ binnen een maatschappelijk debat een ‘generieke, identiteitsloze ander’ gemaakt wordt. Dat is dan vervolgens een stroman om lekker los op te gaan, zonder dat er een echte dialoog plaatsvindt. Kan oefening in waardegeladen kritisch denken helpen om dit tegen te gaan?
“Ja, ik denk het wel. Ik vind het een hele relevante vraag, maar wel een heel lastige vergelijking. Dit omdat ik mij in mijn onderzoek richt op de situatie in een klas, waar altijd een docent bij is die het proces faciliteert. Hij of zij kan zorgen dat we normaal met elkaar blijven omgaan en dat een ondergeschoven positie wellicht een beetje geholpen wordt. Zo’n gespreksleider is er alleen niet in een publiek debat, en al helemaal niet op sociale media. Sterker nog: een gespreksleider in het publieke debat is ook een enorm risico. Omdat het juist de openheid – die in de klas al moeilijk is – tegen kan gaan, omdat je als gespreksleider nou eenmaal niet vanuit een neutrale positie handelt. Dat lijkt me voor het organisatorische aspect een cruciaal verschil waar ik niet zo snel een oplossing voor heb.
Wat je wel in de intentie van mijn onderzoek ziet is dat als je met mensen in gesprek gaat die misschien iets anders vinden dan jij, dat je diegene echt als mens moet zien en niet als een karikatuur van zichzelf – of als karikatuur van een groep. Je doet daarmee heel moeilijk recht aan iemands afwegingen of aan wat diegene waardevol vindt. Als je niet naar iemands ervaring vraagt, zal je vooral bevestiging zoeken en vinden voor datgene wat je al dacht. Denk dus aan mensen als mensen, en stel af en toe een vraag.”
Is het niet ook uiteindelijk een doel van onderwijs in waardegeladen kritisch denken dat leerlingen datgene internaliseren wat de docent inbrengt, namelijk de juiste vragen, gespreksregels en aandacht voor ondergeschoven posities?
“Ja, zeker. Mijn bedoeling is dat zo veel mogelijk kinderen filosofie kunnen volgen, een doelstelling waar ik me met de Vereniging Filosofiedocenten in het Voortgezet Onderwijs hard voor probeer te maken. De bedoeling is dat mensen leren om in dialoog te gaan en om een kritisch onderzoek te doen alvorens ze een waardeoordeel vellen. Dat houdt in dat je je altijd ook verdiept in andere perspectieven, andere mogelijke waardestelsels. Dus het is zeker de bedoeling dat mensen dat leren, dat ze dat op school al zelfstandig kunnen. Maar vergeet niet: ik ga er ook wel van uit in mijn onderzoek dat een filosofieles een aparte situatie is, waarin we het al een beetje gewoon zijn dat er sprake is van een onderzoekssituatie. De vraag is: hoe kunnen we dáár nou zorgen dat docenten het gespreksvoeren zo goed mogelijk faciliteren en onderwijzen? Iets wat ik veel zie onder docenten die filosofie hebben gestudeerd en een lerarenopleiding hebben gedaan is dat ze heel goed weten hoe ze Kant en Plato kunnen uitleggen, maar dat specifieke vaardigheden voor een goede dialoogvoering onderwijzen heel lastig is. Ik wil eigenlijk een situatie die heel waardevol is – de filosofieles – verder proberen onderzoeken en eventueel te kijken hoe die beter kan worden.”
Wat bij mij opkomt, is dan toch de volgende gedachte: als waardegeladen kritisch denken heel belangrijk is, moet filosofie dan niet een verplicht vak zijn?
“Ja! Maar … [lacht]. Verplichten is eigenlijk wel heel moeilijk, maar ik hoop en vind dat iedereen filosofie zou moeten kunnen doen. Er zijn nu heel veel scholen waar het geen optie is. Bovendien zou ik zeggen dat waar we het nu over hebben, het leren hoe je met elkaar in gesprek gaat, dat dat wel verplicht voor iedereen zou moeten zijn. Dan hoeven ze van mij niet per se over Plato te leren.”
Zou waardegeladen kritisch denken dan iets moeten zijn wat een algehele mindset is in het onderwijs, meer dan iets wat enkel terugkomt in de filosofieles?
“Op een bepaalde manier wel. Bij een studiedag bij ons op school ben ik juist ook met docenten van andere vakken in gesprek gegaan om te kijken hoe zij dit in hun vakken kunnen doen. Ik heb bijvoorbeeld erg goed contact met docenten van de sectie biologie, die vinden dit ook heel belangrijk! Maar die hebben al helemaal nooit geleerd om echt een gesprek te voeren met leerlingen. Dan is de drempel best hoog en blijkt het ingewikkeld om de verschillende morele afwegingen bij bepaalde casussen te identificeren. Dan kom je al snel bij een heel religieus perspectief tegenover een wetenschapper, terwijl er ook daar ook nog allerlei nuance en aanvulling mogelijk is.”
Grappig dat je biologie noemt. Dat is echt een vak waarvan ik me afvroeg hoe het daarbij zou werken, maar ik begrijp nu al veel meer de invalshoek.
“Juist daar zijn ze echt bezig hiermee omdat het ook echt een rol heeft, omdat het opgenomen staat in de einddoelen. Aan het einde van HAVO/VWO moeten leerlingen namelijk over een aantal bio-ethische en bio-medische casussen iets kunnen zeggen. Denk hierbij aan aanpassingen in het DNA, of over biodiversiteit bijvoorbeeld. Allemaal kwesties waarbij leerlingen op een goede kritische manier een afweging moet kunnen maken. En niet alleen maar ‘geef twee argumenten voor en twee argumenten tegen’.”
Ja. Of ‘persoon A zegt dit, en persoon B zegt dit. Kies maar’.
“Of ‘wie is de utilist’? [lacht].”
Tot slot: wat ga je de komende tijd allemaal doen op het gebied van dit onderzoek?
“Ik doe nu promotieonderzoek met een lerarenbeurs van het NWO. Zo doe ik het graag, ik sta als docent voor de klas en ik kan op die manier de praktijk onderzoeken. Ik vind dat echt een hele leuke combinatie. Het lesgeven zou ik niet willen missen, op deze manier kan ik echt een theoretisch verdiepende slag maken. Komend schooljaar ga ik bovendien bij een heleboel docenten in de klas kijken. Ik ga gesprekken observeren, kijken hoe leerlingen individueel een schriftelijk oordeel geven over een aantal casussen. Dat ga ik ook vergelijken met leerlingen die geen filosofie krijgen. Hiermee zou ik wellicht kunnen illustreren hoe belangrijk filosofie is; dat zou een fijn argument zijn om aan te geven waarom we zouden moeten filosoferen met kinderen. Mensen die enigszins geschoold zijn in filosofie, zo blijkt al uit onderzoek, zijn beter in het leiden van gesprekken over kwesties waarbij waardegeladen kritisch denken relevant is. Ik denk en hoop ook te kunnen vinden dat leerlingen die filosofie volgen zelf daarvoor relevante vaardigheden beter beheersen.”
En dan heb je nog een belangrijke oproep!
“Ja! Ik ben op dit moment aan het werven. Wat ik in het bijzonder nodig heb zijn middelbare scholen waar ik dit onderzoek zou mogen doen. Ik zoek filosofiedocenten, maar ben ook juist op zoek naar scholen waar filosofie niet gegeven wordt, als vergelijkingsgroep! Dus als iemand denkt: ik wil meedoen, dan mogen ze altijd vragen en aanmeldingen sturen naar F.Rombout@uva.nl.”