Ik weet nog hoe het begon. Ik zat in het voorlaatste jaar van de lagere school en we leerden over Charles Darwin. Voor mij was het op slag duidelijk. Dát was wat ik later wilde worden: een nieuwe Darwin. In mijn ogen was hij een ontdekkingsreiziger pur sang. Veel meer dan bijvoorbeeld Christoffel Columbus. Het woord ‘woke’ bestond toen nog niet maar Columbus was op een continent gebotst waar al andere mensen woonden. Volgens mijn kinderlijke logica kon hij dan onmogelijk beweren dat hij het had ‘ontdekt.’ Dat hadden die oorspronkelijke bewoners toch in zijn plaats gedaan?
Een tijdje later stond ik met mijn vader in een antiquarische boekhandel in Antwerpen. Daar lag een boek waarvan op de cover stond dat Darwin het had meegenomen om de kleuren in de natuur te beschrijven die hij zag tijdens zijn tocht met de HMS Beagle: ‘Werner’s nomenclature of colours.’ Ik moest en zou dat boek hebben. Eerst protesteerde mijn vader lichtjes. Omdat het in het Engels was en ik die taal nog niet beheerste. Ik riposteerde dat het over kleuren ging en dat ik die toch al kende? Mijn vader die mijn liefde voor boeken deelde en ook wou aanmoedigen, bezweek. Ik kreeg het boek. Bewaarde en koesterde het voortaan in mijn ‘schatkist’.
Abraham Gottlob Werner publiceerde dat boek voor het eerst in 1914. Hij beschrijft er alle tinten van alle kleuren door telkens een dier, een plant en een mineraal te noemen waar die tint in voorkomt. Voor mij was dat pure magie.
Ik ging met mijn vingers over de kleine rechthoekjes en hun beschrijvingen en leerde ze allemaal uit het hoofd, [in het Vlaams heet dat ‘van buiten’ leren en ik heb daarom lang gedacht dat je alléén dingen uit de natuur uit het hoofd moet leren.] Ik herinner me hoe wonderlijk ik het vond dat Pruisischblauw tegelijk een vlek was op de vleugel van een wilde eend, de tint van de meeldraden van een anemoon en de kleur van diepblauw kopererts. En ik weet nog haarscherp hoe ‘verbindend’ ik dat vond. Jarenlang nam ik het boek mee op mijn ontdekkingstochten in de natuur om alles wat ik daar tegenkwam als kleine Darwin 2.0 te classificeren.
Als puber verloor ik het boek wat uit het oog. Er kwamen heel andere dingen in mijn schatkist. En ik vergat het. Tot ik een paar maanden terug ‘Ooit waren er wolven’ van Charlotte McConaghy las. Het verhaal over Inti Flynn, een vrouw die veertien grijze wolven in de afgelegen Schotse hooglanden wil herintroduceren.
Op pagina 26 van de Nederlandse vertaling staat dat ‘Werner’s nomenclature of colours’ een boek was dat Inti’s vader altijd bij zich had. Die zin sloeg bij mij in als een bom. Ik heb opgezocht of het boek nog steeds te krijgen was en heb het direct besteld. Deze zomer heb ik het meegenomen naar de bergen om opnieuw alle kleuren die ik in de Pyreneeën tegenkwam op die manier te ordenen en te benoemen. En ik ervaarde intens dezelfde onnoemelijke verwondering en hetzelfde onwaarschijnlijke gevoel van verbinding als toen.
Dat deed me beseffen: als ik nu de [milieu]filosofen René ten Bos, Henk Oosterling, Timothy Morton, Bruno Latour, Christine Korsgaard, Donna Haraway, Erik Kaptein, Eva Meijer, Vinciane Despret en anderen lees en daar iets van begrijp, dan komt dat mede door ‘Werner’s nomenclature of colours’.
De basis van mijn begrip dat de muur die wij mensen tussen onszelf, andere levende wezens en overige onderdelen van de natuur hebben opgetrokken pure bullshit is, ligt hier. Het pril besef dat we die muur moeten slopen, kreeg ik in mijn kindertijd mee van ‘Werner’s nomenclature of colours’
Het bijzonder begin van een niet onbelangrijk filosofisch inzicht …
[ilse]