Joan de Ruijter geeft al 23 jaar filosofieles en schrijft sinds vijf jaar boeken. Haar laatste boek ‘Whatever it takes’ kwam uit bij ISVW uitgevers. Als filosofiedocent op Het 4e Gymnasium in Amsterdam nam ze het socratisch gesprek op in het lesprogramma. Ze studeerde geschiedenis en filosofie en is op dit moment bezig met een studie Nederlands. In dat kader loopt ze mee met de sectie Nederlands VMBO en HAVO van Het Marcanti College in Amsterdam.
Joan Filosoof
‘Het boek De wereld van Sofie is belangrijk geweest bij mijn keuze om filosofie te gaan studeren. Ik kreeg het boek van een vriend omdat ik zo filosofisch was, zei hij erbij. Door dit boek realiseerde ik me dat de vragen waar ik altijd over nadacht, al eeuwenlang bestudeerd werden. Als kind was ik een dromer. Ik lag graag in de tuin bij mijn ouders in Zeeland een beetje naar de lucht te kijken. We woonden op Tholen en ik zat in Bergen op Zoom op de middelbare school. Een natuurkundeleraar noemde mij “Joan filosoof” omdat ik altijd filosofische vragen stelde. Ik wist niet eens wat een filosoof was. De leuke, provocatieve vragen van een docent Nederlands had ik nog niet onder het kopje ‘filosofie’ geplaatst. Misschien is dat ook een beetje Zeeuws, het idee dat filosofie raar is. Als Zeeuwse van het platteland leek die studie mij een ook hele wondere wereld, daarom ging ik geschiedenis studeren. Ik wilde voornamelijk Amsterdam leren kennen en nieuwe vrienden maken. Daar kwam bij dat ik iets had gehoord over de zelfmoord van een jongen die filosofie studeerde. Toen ik me later toch voor filosofie ging inschrijven was dat een bijzonder moment. Destijds schreef je je fysiek in, op de faculteit, en ik weet nog dat ik aan die dames achter de balie heb gevraagd of er veel studenten met psychische problemen waren. Natuurlijk was dat niet zo. Niet meer of minder dan bij geschiedenis.
Het cijfer is niet de essentie
Heel lang heb ik filosofie naast geschiedenis gedaan. Een vak als theoretische geschiedenis, dat mijn medestudenten saai vonden, vond ik geweldig. We hadden een mooi, goed geschreven boek van Chris Lorenz, De constructie van het verleden, dat ik later vaak in mijn filosofielessen heb gebruikt. Aan de hand van voorbeelden legt Lorenz uit hoe er door bijvoorbeeld Hume, Gadamer en Searle over herinnering en historie gedacht werd. Over de betrouwbaarheid van de overlevering en hoe tijdperken ingedeeld worden. Filosofie van de geschiedenis dus. En het ging over causaliteit. Over de vraag of oorzaak en gevolg als iets objectiefs vast te stellen zijn of alleen, zoals Jung zegt, subjectief. Pure kentheorie. Ik was toen al geïnteresseerd in filosoferen met jongeren en kinderen. Meer dan in het academische. Op Het 4e Gymnasium geven we ook niet alleen les over filosofie. Alle leerlingen die in de vierde klas filosofie hebben gekozen leren socratische gesprekken te begeleiden. Voor zover dat mogelijk is natuurlijk. Ze leiden gesprekken met eerste- of tweedeklassers en sommige leerlingen vinden dat echt eng. Maar ze doen het wel. Het mooie is dat het cijfer niet de essentie vormt, terwijl ze normaal toch heel erg op cijfers gericht zijn. Ik had het idee al een tijd maar we zijn ermee begonnen toen socratisch gespreksleider Fronnie Biesma zich aanbood om stage bij ons te lopen. Zij deed toen haar opleiding tot kinderfilosoof aan de ISVW. Je hebt echt een aantal mensen nodig die rondlopen en een beetje bijsturen wanneer zoveel groepjes leerlingen tegelijk een gesprek voeren. Dus het was heel fijn dat Fronnie kwam. Van haar heb ik een heleboel nieuwe dingen geleerd. Vooral om wat strakker te begeleiden. Fronnie hanteerde de regels van het socratisch gesprek redelijk strikt. Ze was niet streng, maar ze deed het toch heel duidelijk. Nu ik vanwege mijn studie Nederlands even niet op Het 4e lesgeef, zetten mijn collega’s de socratische gesprekken voort. Ik ben daar blij mee, het is echt belangrijk voor de leerlingen.
De angst dat filosofie je in de war brengt
Mijn eerste jaren in het onderwijs gaf ik les op een school waar de ene helft van de leerlingen uit Heemstede/Aerdenhout kwam en de andere uit Hoofddorp. Beide groepen vonden filosofie maar vreemd en regelmatig moest ik verdedigen waarom daar op een middelbareschooltijd aan zou worden besteed. Het ging daar om werken, geld verdienen en ondernemerschap, maar de mensen uit Heemstede/Aerdenhout hadden daar een meer elitaire kijk op. Ik had een dochter uit het familiebedrijf ‘Dirk van de Broek’ in de klas. Laten we haar even Eline van de Broek noemen. Voor filosofie moest Eline een boek lezen maar ze kon niet kiezen. Dus ik zei: ‘Je kunt in de bieb zoeken, ik kan er een voor je meenemen, of hebben je ouders niet iets staan?’ Op aanraden van haar vader heeft ze toen De Heerser van Machiavelli gelezen. Dat is het leukste aan het lesgeven; bij leerlingen vanuit zichzelf, hun eigen achtergrond en vooroordelen toch die verwondering los te maken. Het meest voorkomende vooroordeel is dat filosofie vaag en zweverig is. Maar vaag en zweverig zijn hele onduidelijke termen. Misschien zit achter dat oordeel de angst die ik zelf vroeger ook had, de angst dat filosofie je in de war brengt. Terwijl het juist leuk blijkt te zijn om vastgeroeste denkpatronen los te wrikken. Het werkt verhelderend, structurerend. Nu op Het 4e Gymnasium hoef ik bijna geen vooroordelen weg te nemen; de meeste ouders en kinderen vinden filosofie al bij voorbaat interessant. Dat heeft waarschijnlijk met hun culturele achtergrond te maken.
Filosofie én een aangrijpend verhaal
Ik hou van schrijven. Mijn eerste boek was een havo-eindexamenboek over democratie dat ik samen schreef met drie filosofiedocenten. Ik zat in de commissie die de filosofische aspecten van democratie voor het eindexamen moest inventariseren. Democratie is een leuk onderwerp maar de theorie erover is ook best saai. In die tijd deed ik een cursus schrijven voor kinderen en jongeren aan de schrijversvakschool. Daar merkte ik dat mijn verhaaltjes aansloegen bij de andere cursisten en de docent. Ondanks dat ik er filosofische onderwerpen uit dat boek over democratie in verwerkte. Het grappige was dat ze niet eens beseften dat ze eigenlijk met filosofie bezig waren. Tijdens die cursus kwam het verhaal voor mijn eerste roman Lupus in mijn hoofd en daarna heb ik meteen de eerste versie geschreven. Uitgever Lemniscaat heeft mij goed begeleid bij het schrijven. Ze hebben veel filosofieboeken in hun fonds, toch hebben ze Lupus als gewoon jongerenboek uitgebracht. Zij hebben ook “thriller” op de cover gezet. Dat kan verkeerde verwachtingen wekken en dat vind ik jammer. In recensies zeggen lezers soms dat het pas halverwege spannend wordt en dat je wel van filosofie moet houden. Gelukkig krijg ik overwegend enthousiaste reacties en recensies, zelfs van mensen die een gewone thriller verwachtten.
In de publiciteitstekst van mijn nieuwste boek Whatever it takes zegt uitgever ISVW gelukkig dat het een filosofische roman is. Omdat ik nog steeds in die commissie zat wist ik dat het nieuwe examenthema voor vwo ‘mens en techniek’ zou worden en ben ik bij dat thema een boek gaan schrijven. De eindexamenstof behandelt vragen als: Heeft de techniek ons vooruit gebracht? en Zijn wij van nature technologische wezens? Omdat ik zelf heel veel van fietsen hou, ik heb serieus grote tochten op de racefiets gemaakt, koos ik voor een wielrenster als hoofdpersonage. Zij moest een echte topsporter zijn, iemand die tot het uiterste gaat voor haar doel. Alle techniekfilosofie én een aangrijpend verhaal kon ik kwijt in dat fietsen. De leerlingen in de bovenbouw van Het 4e Gymnasium hebben het boek gekregen omdat het wordt gebruikt om het eindexamen voor te bereiden. Ik heb gastcolleges gegeven over hoe mijn collega’s het in de les kunnen implementeren. Er kwamen dozen vol met mijn boeken die ik mocht uitdelen. Dat was erg bijzonder.
Filosofie voor alle leerlingen
Voor de doelgroep, vwo-leerlingen vanaf vijftien jaar, mag het verhaal echt niet te braaf zijn, en het moet ook werken voor zeventienjarigen. Bij het schrijven van Lupus had Lemniscaat aangegeven dat bepaalde uitspraken van personages “niet kunnen”. Ik werk op een middelbare school en hoor dagelijks waar mensen van die leeftijd over praten, en welke woorden ze gebruiken. De reacties van mijn leerlingen op Whatever it takes zijn positief, maar daarnaast zijn er reacties van lezers die het hoofdpersonage Natália (18) te onsympathiek vinden. Ik vind haar zeker niet onsympathiek ze doet alleen wel “whatever it takes” om de wielertop te bereiken. De seksuele relatie met haar coach Thomas hoort daarbij. Maar ze is niet alleen berekenend, ze vindt ze hem ook echt aantrekkelijk en leuk in het begin. Deze Thomas is overtuigd van een datagestuurde aanpak en Natália gaat daarin mee, zij ziet haar lichaam als een soort machine. Haar beste vriendin Demi zit ook in het team maar stelt juist vragen bij de keiharde topsportmentaliteit. Die tegenstelling heeft natuurlijk invloed op vriendschap. Maar maakt ook onderdeel uit van de examenstof. Het thema ‘mens en techniek’ behandelt zowel het dataïsme: het verzamelen van objectieve data, als de fenomenologie: het ervaren van de mens. In dit boek heb ik daar een heftig verhaal over gemaakt voor jonge mensen. Filosofie is niet saai en of alleen maar moeilijk. Nu ik in het kader van mijn studie Nederlands ook les op vmbo/havo geef, ben ik me nog meer bewust van het belang van filosofie voor alle leerlingen. Dr. Eva-Anne Le Coultre uit Groningen vecht daarvoor en ik doe mee.