Hoe verweef je het filosofisch onderzoek in je lessen? Het zou mooi zijn als het start met een vraag van de leerlingen. Maar hoe kom je daar terecht?
Context: ik filosofeer regelmatig met twee gemengde groepen van elk 16 kinderen van 9 tot 12 jaar. Ze komen eens per week een ochtend op hun eigen basisschool in Amstelveen samen, voor het programma a Different Day. Ik ontwerp oefeningen waardoor ze oefenen met leren leren, samen werken en samen kritisch denken. We zijn net gestart met een schoolbreed project met als thema: een beter milieu begint bij jezelf. De aankomende weken onderzoeken we hoe we dat kunnen begrijpen en hoe dat dan eventueel zou moeten.
Is het begin een vraag?
Wat eraan vooraf ging: Geen vraag? Geen les!
Pieter Mostert schrijft in zijn artikel 101 Things I learned in the school of education over de pedagogische vuistregel van wiskundige en filosoof Leonard Nelson (1992): Geen vraag? Geen les! Ik stel mijn leerlingen de vraag hoe een school eruit zou zien waar volgens deze vuistregel zou worden lesgeven. Ik ben nieuwsgierig naar hun reacties.
Het lijkt ze maar een “strenge bedoening”. Dat je “per se eerst een vraag moet stellen, omdat er anders niks gebeurt”. Ik vraag ze of zij zelf een vraag hebben waarmee ze verder zouden willen gaan. Schouders worden opgehaald, kinderen kijken vragend om zich heen. “Eh, nee”. Geen vragen in deze groep. Ik kan natuurlijk de klas verlaten voor het effect, maar ik besluit het filosofisch onderzoek dat voor later gepland staat, naar voren te halen.
Wanneer begint iets?
Twee sterke magneten beginnen, als ze net dicht genoeg bij elkaar liggen, plotseling naar elkaar toe te bewegen. Er ligt een ronde bal en in de krant staat de claim van Pakistan dat het Westen verantwoordelijk is voor de verwoestende overstromingen in het land. Het zijn door mij gekozen beginnetjes van ons onderzoek naar de vraag “Wanneer begint iets?” (Deze vraag stel ik de groep na de introductie op het projectthema.) Het vinden van geschikte voorbeelden van ‘een begin’, lijkt een Ezeltje Prik op de route naar het begin der tijden. Waar begin je?
In de ene groep wil Milan wel iets zeggen over de stelling dat het w/Westen verantwoordelijk is voor de overstromingen in Pakistan. “Het westen kun je niet echt aanwijzen. Pakistan wijst eigenlijk naar zichzelf, als je maar ver genoeg naar het westen blijft wijzen”. Ondanks een enkele “O, ja!”, vindt de groep het niet helemaal logisch.
Anne brengt de groep op een ander spoor. “Het Westen een begrip is dat ooit, in tijden van de ontdekkingsreizen en men dacht dat de Aarde plat was, is ontstaan.” Joost vult aan: “ Het is een soort afspraak wat we onder het Westen verstaan, waardoor we verwarring over waar je bent voorkomen.” Jack brengt nog in: “Maar vervuiling in het oosten kan wel, via een omweg, met de westenwind in Pakistan terecht komen.” Verwarring alom. Uiteindelijk vinden sommigen dat beide sporen naast elkaar kunnen bestaan: “het is èn èn. Het is relatief èn we hebben de afspraak wat Het Westen is.” Blijft de vraag waarom Europa zichzelf het Westen noemt, terwijl Amerika hun westen is. En of we niet “gewoon één wereld zijn.” Helaas is het tijd.
In de andere groep kiest Lars de bal als vertrekpunt. “Het begin van een perfect ronde bal is de vorm”. “Nee”, zegt Joyce: “het begin is het materiaal”. De groep wordt het na haar argument erover eens: “Alles, ook de mensen die de vorm maken, komt uiteindelijk uit de natuur. En de magneten ook.” Dit leidt tot de vraag hoe die dan was is begonnen. Ze komen met twee opties: “God” òf “de oerknal”. Daarnaast stelt Juul de vraag “hoe we dat dan kunnen weten: want er zijn toch geen mensen bij geweest?”. “Zelfs als je weet dat konijnen 52 miljoen jaar geleden ontstonden”, zoals Ralf weet te vertellen vanwege zijn spreekbeurt, “hòe ontstond dan het konijn?” En “is ontstaan hetzelfde als beginnen?”
Genoeg vragen om volgende week het diepere filosofeerwerk mee te beginnen!