Home » Interviews » De filosofische bliksem #2 Yoram Stein – door Laura Minderhoud

De filosofische bliksem #2 Yoram Stein – door Laura Minderhoud

 #2. Yoram Stein

 In de komende nieuwsbrieven vraag ik mensen naar het moment dat de  filosofische bliksem voor het eerst insloeg. Naar de ervaring die ze zich nu als het begin van hun filosofisch denken herinneren

Yoram Stein studeerde filosofie en politicologie aan de Universiteit van Amsterdam en Californië, Berkeley. Sinds 2013 doceert hij filosofie aan het Montessori Lyceum Amsterdam. Hij schreef diverse artikelen voor Trouw en andere bladen. In 2019 promoveerde hij aan de Universiteit Leiden op de dissertatie “Spinoza’s Theory of Religion: The Importance of Religion in Spinoza’s Thought, and Its Implications for State and Society


Wanneer sloeg de filosofische bliksem in?

Ik herinner me een avond…ik weet niet hoe oud ik precies was, maar het moet voor mijn elfde geweest zijn want toen verhuisden we en het was in het huis waar mijn broertje en ik een kamer deelden. Ik liep naar het raam, deed het gordijn opzij, keek naar buiten en dacht: dit moment komt nooit meer terug. Het gekke is dat er niet zoveel bijzonders was met dat moment… alleen maar de realisatie dat het een uniek moment was en daarmee de realisatie dat dus ieder moment uniek is. Ik weet niet meer waarom ik dat precies op dat moment dacht. Ik keek naar buiten en ik zag, denk ik, de nacht. Voor zover je de nacht ooit kunt zien. Ik keek gewoon naar buiten de tuin in…

Nu moet ik denken aan dat liedje van Tommie van Sesamstraat Wat is de nacht toch mooi. “Wat is de nacht toch mooi” zingen ze, “Wat is de nacht toch mooi” en dan zegt Tommie steeds tussendoor: “Jammer dat je niet zoveel kunt zien.”

Een tweede moment dat ik me herinner – ik was denk ik 11 of 12 was dat ik een heel dramatisch stukje had geschreven over dat ik me kon voorstellen dat ik dood was en dat iedereen dan ging huilen. Toen ik het teruglas, schaamde ik me er zo voor dat ik het heb verbrand. Echt een beginnende puber, pubers kunnen zo melodramatisch zijn. Ik was  heel erg met de dood bezig. Ik denk dat heel veel kinderen dat hebben, er komt een moment dat je je realiseert dat je ouders dood gaan en dat jij dood gaat dat alles uiteindelijk maar tijdelijk is en dat vond ik zoiets…ja dat vond en vind ik nog steeds een moeilijk gegeven.

De fascinatie met tijd, met tijdelijkheid is gebleven. Een vriend van mij is best wel traditioneel religieus, die gelooft echt in een hiernamaals. Ik heb dat niet zo, dat ik dat geloof. Daar praten we dan over. Bijvoorbeeld dat volgens de tweede wet van de thermodynamica alles streeft naar de grootst mogelijke staat van wanorde en dat er, voor zover we nu weten, mede vanwege deze wet, uiteindelijk ook niets over zal blijven van het heelal. Het idee dat er niets overblijft, dat er niets van jou overblijft als je doodgaat, maar dat er op de lange, lange termijn helemaal niets overblijft, doet voor die religieuze vriend iets af aan de kwaliteitsmomenten die je nu hebt. Ik denk daar anders over.

Ik denk: het feit dat het voorbij gaat, wil nog niet zeggen dat het geen kwaliteit heeft. Bij Spinoza vind je een onderscheid tussen tijdelijkheid of duur aan de ene kant en eeuwigheid aan de andere kant. Iets wat oneindig lang duurt, is nog geen eeuwigheid, want het bevindt zich nog binnen de tijd. Iets eeuwigs staat als het ware los van de tijd, het kan los van de tijd als een eeuwige waarheid gedacht worden.

Wiskundige waarheden zoals dat de som van de drie hoeken van een driehoek gelijk is aan de hoek van twee rechte lijnen kun je denken buiten de tijd. Maar volgens Spinoza kun je ook het leven zelf denken buiten de tijd als iets wat eeuwig bestaat. Dit traditionele idee van eeuwigheid fascineert mij. Er is een boek van Aldous Huxley en dat heet Time Must Have a Stop (1944). Die titel vind ik zo mooi, ik krijg er kippenvel van. Het geeft uitdrukking aan iets wat ik ervaar als een diep verlangen: het verlangen om de tijd – die ons als water altijd maar weer tussen de vingers glijdt – stil te zetten. Dit is denk ik het verlangen naar eeuwigheid. Ergens ben ik daar naar op zoek.

Angelus Novus, Paul Klee 1920

Walter Benjamin schrijft in zijn Thesen over de filosofie van de geschiedenis (1940) over een schilderij van Paul Klee.  Er staat een engel afgebeeld en die engel, zegt Benjamin, staat met zijn rug naar de toekomst en hij kijkt naar het verleden. Hij ziet hoe in het verleden steeds puinhoop op puinhoop wordt gestapeld, hij ziet de vergankelijkheid en alles wat uiteindelijk gestorven is. Heel in de verte is het paradijs waar we vandaan komen, een storm blaast de engel achteruit de toekomst in.

Hij wil de tijd stilzetten en stoppen maar hij dat kan hij niet want de storm blaast hem voort. En die storm is volgens Benjamin ‘de vooruitgang’. Dat laatste weet ik niet, maar ik herken het beeld dat we met onze rug naar de toekomst staan, niet naar de toekomst kunnen kijken… en ik herken het verlangen om de tijd stop te zetten.

Ik heb een boek geschreven over mijn cannabisverslaving, ben lange tijd verstokt verslaafd geweest aan blowen, en ik denk dat die roes me het idee gaf dat ik even buiten de tijd kwam te staan alsof er even geen tijd bestond.

Tijd is verbonden aan mensen, maar tegelijkertijd ook niet. Natuurlijk is de datum en het uur een afspraak, een conventie, iets wat door mensen is bedacht. Maar dat wij allemaal onherroepelijk ouder worden en doodgaan, is geen kwestie van conventie. We kunnen dat niet herroepen, hoe graag we dat soms ook wel zouden willen. In die zin zitten we vast in de tijd die ons genadeloos meevoert zoals de engel in de storm. Kunnen wij daaruit ontsnappen?

Bestaat er misschien zoiets als de eeuwigheid ervaren in een moment? Tijd heeft zoveel aspecten. Je kunt het hebben over de tijd zoals die door ons gemeten wordt of de tijd zoals we die ervaren. Bijvoorbeeld: de eerste dag van de vakantie lijkt eindeloos te duren en als je naar bed gaat, denk je “Oh, nog twee weken! Wat een tijd!” en dan zijn ze opeens voorbij. Helaas denk ik dat het leven ook een beetje zo voelt. In het begin als je jong bent lijkt het eindeloos te duren en nu is een jaar opeens voorbij, 10 jaar is opeens voorbij, 20 jaar is opeens voorbij. Tijd is een raadsel. Augustinus, de kerkvader zei: “als je me niet vraagt wat tijd is dan weet ik het, maar zodra je het me vraagt, weet ik het niet meer.”

Hebben alle kinderen filosofische bliksem momenten?

Ik vraag het heel vaak aan leerlingen en ik weet het nog steeds niet. Robert Musil maakt in Der Man ohne Eigenschaften (1930) het onderscheid tussen ‘mogelijkheidsmensen’ en ‘werkelijkheidsmensen’. Volgens hem zijn sommige mensen meer van: ‘Nou zo is het nu eenmaal’. Ik zeg het een beetje lullig omdat ik zelf niet zo ben, en ik er ook niet zo goed bij kan … zouden mensen echt zo denken?

Misschien wel, misschien is het toch zo dat niet iedereen geschikt is voor de filosofie… ik weet het niet, ik aarzel toch weer… Misschien kun je mensen toch besmetten met het filosofische virus. Als docent probeer ik dat. En soms zie je dan dat bij zo’n leerling die eerst zegt een werkelijkheidsmens te zijn dat er dan toch echt iets gebeurt. Natuurlijk, helaas zie je ook vaak dat het niet gebeurt. Dat is de frustratie van een filosofiedocent. Net nog, ik had een klas en het lukte niet. Het lukt niet altijd. Die filosofische momenten, … het grenst toch een beetje aan het religieuze of het mystieke.

Heb je nog wel eens zo’n filosofisch moment?

Ja, daar leef ik op! Nu ik met jou hierover aan de telefoon praat, heb ik er een. Het is te vergelijken met het effect dat roesmiddelen op je kunnen hebben. Filosoferen helpt je bevrijden uit vastgeroeste denkpatronen, opdat je de wereld weer met een nieuwe, frisse, heldere blik kunt bezien. Dat begint met een gevoel van verwondering volgens de oude Grieken. Ik probeer die momenten van verwondering ook op te halen als ik lesgeef. Daar begin ik mee de eerste les … Ik vraag de leerlingen of ze over zo’n moment van verwondering kunnen vertellen en dan komen ze met verhalen en dan hebben we daar een gesprek over.

Zo’n filosofisch moment van verwondering kan je even optillen en wegvoeren uit de tijd. Ik ga het een beetje Spinozistisch uitleggen want gister was er een Spinozadag daar ben ik door beïnvloed. Volgens Spinoza word je eigenlijk voortdurend aangedaan door dingen die je aandacht vragen. Dan zit je duidelijk in de tijd. Bijvoorbeeld, er komt een auto aan en je moet wegspringen om niet overreden te worden. Op dat moment handel je niet, maar reageer je alleen maar op wat jou toevalligerwijs overkomt. Maar op het moment dat je de tijd neemt om na te denken, de rust ervaart van het verwijlen bij de dingen, dan kun je ook even los komen te staan van de voortdurende maalstroom van gebeurtenissen en gaan reflecteren op die gebeurtenissen. Dan kun je volgens Spinoza de zaken ook sub species aeternitatis, vanuit het gezichtspunt van de eeuwigheid, als eeuwige waarheden, beschouwen.  Dan ben je niet meer passief overgeleverd aan de wereld die zich op alle mogelijke manieren aan jou opdringt, maar ben je de zaken actief in je denken op een adequate wijze aan het ordenen. Dat werkt bevrijdend en werkt tegelijkertijd blijheid in de hand. Want filosoferen maakt ons, zo stelt Spinoza, niet alleen vrij, maar ook blij.


De filosofische bliksem #1 was met Nanda van Bodegraven.  Je kunt het hier teruglezen.

 

 

 

 

Geschreven door:

Centrum Kinderfilosofie

Stichting Centrum Kinderfilosofie Nederland
Meer artikelen uit dit dossier:
Share This