Als ik door de stad fiets, passeer ik regelmatig Tandarts Walvis. Altijd schiet ik hiervan weer in de lach en mompel vervolgens geamuseerd wat voor me uit….één of andere vreemde associatie die als vanzelf door het naambordje wordt opgeroepen. En telkens wil ik dan graag filosoferen omtrent het fenomeen Tandarts Walvis. Daartoe heb ik op een mooie dag alvast foto’s gemaakt die ik aan de kinderen wil laten zien ter inspiratie voor een filosofisch gesprek. Maar….eenmaal thuis dacht ik ineens: “Waarom denk ik eigenlijk dat ik met Tandarts Walvis zou kunnen filosoferen?” Toen moest ik wel aan een klein zelfonderzoek beginnen, om opnieuw uit te vinden wat ik van een stimulus verwacht, of wat ik ermee beoog. Want dat mijn hoofd meteen aanspringt, wil nog niet zeggen dat alle hoofden dat doen. En dat ik ergens om moet lachten, zegt nog niet dat het genoeg verwondering oproept om stevig te gaan filosoferen. Wat gebeurt er dan als ik langs Tandarts Walvis fiets? Ik zet blijkbaar automatisch mijn kinderogen aan en vraag me bijvoorbeeld af:


- Woont hier een fabelfiguur? Een kleine walvis (klein, anders past die niet in dat huis) die gaatjes vult bij andere dieren, inclusief mensen?
- Of is dit een menselijke tandarts met een wonderlijke naam?
- Waarom hebben sommige mensen dierennamen?
- Of werkt hier een tandarts voor walvissen? (Dat zou gek zijn…hij kan in zo’n huis geen walvissen ontvangen. Misschien woont hij er en gaat hij naar de walvissen toe? Als dit zijn praktijk niet is, maar zijn woonhuis, kan hij ook wel ‘Meneer Walvis’ op zijn bordje zetten. Of ‘Mevrouw’ natuurlijk)
- Als hij voor walvissen werkt, zou er dan niet “Baleinarts Walvis” moeten staan?
- Zou de tandarts zelf de hekken hebben laten smeden met walvisjes erin verwerkt?
- Of heeft hij deze praktijk/dit woonhuis genomen omdat die walvisjes in het hek zaten?
- Heeft hij eigenlijk een andere naam, maar heeft hij, geïnspireerd door dit hek, het pseudoniem Walvis gekozen?
- Mag je als tandarts onder een andere naam werken?
- Als je een walvis aan zijn baleinen moet helpen, hoe doe je dat dan? Onder water? Kun je zo’n groot dier een narcose geven?
- Is het toeval dat de postbode de post moet afgeven bij een dierenwinkel als Tandarts Walvis de deur niet opendoet?
Dit zijn geen filosofische vragen. Het zijn gewone nieuwsgierige vragen. Het zijn wel vragen waarvan je verbeelding gaat werken. En vragen die gemakkelijk een volgende reeks vragen oproepen. Is het dan een goed startpunt voor een filosofisch gesprek? Ik ging ik mijn hoofd gesprekjes voeren…..en ik merkte dat er zich naar aanleiding van de gewone nieuwsgierige vragen vanzelf filosofische kwesties aan begonnen te dienen. Bijvoorbeeld:
- Heeft de naam die je hebt gekregen invloed op wie je wordt/hoe je je ontwikkelt?
- Hoe kom je daar achter? Hoe kun je dat weten?
- Heeft een walvis een tandarts of baleinarts nodig als hij helemaal niet weet dat die bestaat?
- Met andere woorden: kun je iets nodig hebben waarvan je het bestaan niet kent?
- Kun je toeval vermijden?
En zo, herinnerde ik mij nu, was ik weer terug bij mijn oorspronkelijke idee: dat je vermoedelijk met zo’n beetje alles wat je tegenkomt kunt filosoferen….mits er iets te onderzoeken valt. Zodra onderzoek begint, dienen zich verschillende perspectieven aan. En zodra die verschillende gezichtspunten verschijnen, komt er altijd wel iets tegenstrijdigs voorbij, iets verwonderends waarop je kunt doorgaan. Hetzelfde gebeurde ooit toen ik mijn dochter met een vriend van haar hoorde praten over een stapelbed van tien verdiepingen. Hilarisch! Toen had ik ook meteen het gevoel met dat gegeven te willen gaan filosoferen. Al wist ik niet direct waarom. Ik ben het idee gaan gebruiken (heb de kinderen één voor één om een voor- en nadeel van zo’n geavanceerd bed gevraagd). En dat bleek een schot in de roos. Het is een grappige, vrolijke oefening en er deden zich gaandeweg allerlei tegenstrijdigheden voor. Zoals dat iemand een voordeel opperde, en een ander dit helemaal geen voordeel vond, maar juist een nadeel. Kan iets tegelijkertijd een voor- en nadeel zijn? En zo rezen er meer interessante kwesties. Deze denkoefening is handig en ‘luchtig’ gebleken om mee te beginnen als hersenlosmakertje (laagdrempelig), voor onrustige groepen, groepen met een korte aandachtsboog of groepen die niet zo graag ‘de diepte in gaan’ (om welke reden dan ook). Ik gebruik ‘m vaak. Dus ik denk dat je uitstekend kunt filosoferen met stimuli die niet per sé regelrecht naar een filosofische kwestie wijzen, als de stimulus jou maar aanzet. Het onderwerp hoeft misschien niet eens direct interessant voor de groep te zijn. Wat er namelijk gebeurt, is dat wanneer je zelf iets echt leuk vindt, iets wat je oprecht nieuwsgierig maakt, je dat geheid uitstraalt. En dat jouw enthousiasme overspringt op de groep. Maar vooral ook dat je er op een vanzelfsprekende manier alert van wordt, en vervolgens gemakkelijk filosofische aanknopingspunten kunt vissen uit wat er in de groep gezegd wordt. Als je iets doet waarin je plezier hebt, dan word je extra ontvankelijk voor wat er om je heen gebeurt. Zo ervaar ik dat een stimulus werkt als die óf de groep aanzet, of jou (en idealiter beide natuurlijk). De kunst is vooral om gaandeweg de filosofische potentie op te merken, eruit te pikken en te belichten. Met dit soort verraste alertheid kom je altijd wel uit bij iets waarmee je vervolgens kunt filosoferen.

Dank U wel Tandarts Walvis, dat ik me telkens weer vermaak met de aanblik van uw gevel, én dat ik weer scherp heb voor mezelf dat je werkelijk (bijna?) alles een filosofische draai kunt geven.