Wanneer sloeg bij jou de filosofische bliksem in? Zou je een specifieke herinnering kunnen beschrijven van een moment van verwondering?
‘Ik herinner me nog heel levendig een moment in de zandbak van de kleuterschool (zoals dat toen nog heette). Ik zal 5 jaar zijn geweest. Ik zat daar, en mij overviel een zoet gevoel van verwondering, en van grote helderheid. Het besef: ‘hier ben ik, ik besta’.
Ik denk dat veel kinderen dit gevoel kennen.
Ik sprak niet over die ervaring. Zelf groeide ik niet op in een omgeving die me de woorden aanreikte om dergelijke gevoelens te omschrijven, laat staan dat ik dit kon begrijpen als filosofische verwondering. Het was voor mij heel erg een privéwereldje. Wel een prettig wereldje hoor. Maar ik zou het kinderen gunnen als zij ook over dergelijke vragen en ervaringen met anderen kunnen praten. Je kunt er vreugde aan beleven, het maakt het leven rijker, en je bent minder alleen.’
Hoe beleefde jij het filosoferen?
‘Ik herinner me een minder plezierig moment op de basisschool, toen een meisje uit mijn klas in tranen uitbarstte omdat ik zei dat we nu weliswaar dezelfde stoel zagen, maar dat we niet wisten of we die stoel op dezelfde manier ervoeren. Een klassieke epistemologische scepsis dus, met het clichévoorbeeld van de stoel en al!
Ik schrok van haar tranen. Mijn opmerking compliceerde haar wereld, en maakte die in zekere zin minder harmonieus. Dat ontmaskeren en ondermijnen van valse vanzelfsprekendheden hoort voor mij weliswaar tot het hart van de filosofie – het gaat filosofie om de realiteit – maar ik denk wel dat die impuls tot ontmaskeren ook een agressief trekje kan hebben, of zelfs betweterig kan worden. Ik heb daar in mijn leven wel mee geworsteld! Als jonge, begeesterde filosofiestudent kon ik echt over mensen heen denderen. Nu ik Denker ben, wil ik filosofie graag zacht brengen.
Mijn schoolvriendinnetje heb ik na haar tranen gelukkig verder maar met rust gelaten. Wat dus wel betekende dat ik alleen was met mijn gedachten. Daarom zeg ik ook vaak dat een bepaald soort eenzaamheid voor mij ophield te bestaan toen ik filosofie ging studeren.’
CKN dankt Marjan Slob voor haar openhartigheid!