#3. Diederik Boomsma
In de komende nieuwsbrieven vraag ik mensen naar het moment dat de filosofische bliksem voor het eerst insloeg. Naar de ervaring die ze zich nu als het begin van hun filosofisch denken herinneren
Yoram Stein gaf de bliksem door aan Diederik Boomsma, promovendus rechtsfilosofie, fractievoorzitter van het CDA in de Amsterdams gemeenteraad en vertaler van het boek De opstand van de massamens van José Ortega y Gasset.
Wanneer sloeg de filosofische bliksem in?
Ik herinner mij een aantal momenten. Ik begon al heel vroeg te praten en het duurde niet lang voordat ik mijn ouders lastig begon te vallen met vervelende, ingewikkelde vragen. Dat herinner ik me zelf niet. Op mijn derde klom ik een keer uit bed en zei tegen mijn moeder: “ik wilde even kijken of je nog leefde”. “Waarom zou ik niet meer leven?” vroeg ze mij. Ik: ”je weet niet wanneer je geboren wordt, dus je weet ook niet wanneer je dood gaat”. Op een ander moment vroeg ik: “Waar was ik voordat ik bestond?” Ik kon eindeloos doorvragen: “Waarom?” Op dat spoor zat ik van jongs af aan. Bezig met dingen analyseren. Daarom heb ik denk ik ook geen herinnering aan een eerste, groot filosofisch inzicht. Ik had meer allemaal kleine klikjes.
We woonden in Leiden. We hadden een tuin met een steegje er achter, donker want smal, maar er groeiden toch bloemen. Ik herinner me dat ik als kind getroffen was door de vraag: wil die bloem bestaan, net als wij? Wij drinken water, maar die bloemen drinken ook water, dus dat verbindt ons. Er gaat een enorme levenskracht van zo’n bloem uit. Zoals die opkomt tussen twee stoeptegels. Die bloem leeft en groeit, maar in een volstrekt andere wereld. Of nee, dezelfde wereld, maar volstrekt andere omstandigheden. Als mensen zijn wij de hele tijd bezig met allemaal gedachtes en zo…die bloem is daar gewoon.
Of ik dacht als ik vogels hoorde, dat is een boodschap die voor ons geen directe betekenis heeft, maar wel voor andere vogels. Je leert bijvoorbeeld ook dat sommige dieren dingen kunnen ruiken, horen of zien die wij niet kunnen ruiken, horen of zien. Dat vond ik dus fascinerend. Dat er allerlei levende wezens zijn die dezelfde planeet delen maar die op een volstrekt andere manier bestaan. Ik voelde verwondering en op een bepaalde manier verbondenheid. Ik dacht toen al: hoe kan het dat dit alles bestaat? Het inzicht dat het eigenlijk absurd en bijzonder is dat er iets is en niet niets. Toen ik hoorde van de oerknal. De wetenschappelijk verklaring voor de meest wezenlijke vraag: “er was niets, en dat explodeerde.” Als verklaring laat dat toch nog te wensen over. Dan kom je in de metafysica. De wetenschap verklaart oorzaken en gevolgen van dingen die er al zijn. Niet de allereerste oorzaak.
Hoe combineer je filosofie met het geloof?
Als kind word je geconfronteerd met het idee van god, je gaat er over nadenken wat is dat dan? Mijn familie is niet kerkelijk, ik ben dus niet in een specifieke geloofstraditie opgevoed. Maar mijn grootmoeder en mijn tante waren wel gelovig, op hun eigen manieren. Met hen heb ik gesprekken gevoerd over God, over de ziel, over bewustzijn.
Daar dacht ik over na: over het idee “God is liefde”. Wat betekent dat? Ik herinner me ook discussies op school, over het idee dat je niet altruïstisch kunt zijn, dat eigenlijk iedereen egocentrisch is, ook gelovigen, die willen in de hemel komen. Maar ik dacht: als je iets goeds doet voor iemand… een daad van liefde, dan heeft dat effect in de wereld, dat is gewoon zo. Dan kun je wel zeggen dat we eigenlijk alles voor onszelf doen omdat we een beloning willen ofzo, maar veel belangrijker is dat je concreet iets doet. Als god liefde is en liefde is de wil dat iets bestaat…dat zie je ook in die bloem tussen de tegels en bijvoorbeeld in het bestaan van schoonheid…dat zijn een soort bevestigingen van het bestaan en willen dat iets bestaat dat is liefde en dat kan je dus god noemen.
Toen ik wat ouder was kwam daar de gedachte bij dat wij personen zijn, niet alleen blinde natuurkrachten. Dat betekent dat, helemaal aan het begin, in de microseconde vlak na de oerknal, al die mogelijkheid zat van het bestaan van personen, als vrije, denkende wezens. Die condities bestonden al. In die zin is het best aannemelijk dat daar ergens aan het begin dus toch god staat, een Schepper, een bron van die vrijheid. Uiteindelijk ben ik gedoopt, maar dat is pas acht jaar geleden. Ook dat was geen plotseling inzicht.
Het is een heel langzaam gegroeid idee; een steeds bewuster worden van iets. Het was deels een filosofisch proces. Ik heb heel veel gelezen. Maar het is ook, op een andere manier, weten. Ik besef natuurlijk dat het niet wetenschappelijk of mathematisch is aangetoond. Er is altijd een mysterie, een sprong. Maar ik geloof wel dat er mensen zijn die een bepaalde zekerheid in hun hart kunnen voelen. Omdat ze heel lang vanuit een bepaalde gedachte hebben geleefd en daar zekerheid aan ontlenen. Ik ga daar nu van uit. Ik probeer te leven vanuit de gedachte dat dit waar is maar ik denk wel dat ik een filosofischer pad heb afgelegd dan mensen die het geloof van kinds af aan meekrijgen.
Waarom ben je geen theologie gaan studeren?
Nee, daar heb ik toen niet echt aan gedacht. Dat zou ik nu nog wel interessant vinden. Ik heb overwogen om filosofie te gaan studeren maar uiteindelijk koos ik biologie en milieuwetenschappen. Biologie heeft wel met filosofie te maken in de zin dat we in een schitterende, wonderbaarlijke wereld leven die ik dus wilde leren kennen. Maar ik had ook een hele leuke biologiedocent, dat speelde ook mee.
Op dit moment ben ik naast mijn werk als fractievoorzitter voor het CDA in de gemeenteraad van Amsterdam, bezig aan een proefschrift over José Ortega y Gasset. Een heel interessante denker. Hij was in zijn tijd wereldberoemd, maar inmiddels is zijn werk helaas vergeten. Als hij Frans was geweest, was hij nu beroemder dan Sartre. Ik heb een nieuwe vertaling gemaakt van zijn De opstand der Horden met als nieuwe titel: De opstand van de massamens. Ortega y Gasset analyseert de invloed van de moderne wereld op de psychologie. De moderniteit is het product van twee revoluties: de Franse en de Wetenschappelijke, die geweldige dingen hebben voortgebracht, zoals democratie, gelijkheid, technologie en welvaart; maar tegelijkertijd hebben ze ook de condities geschapen voor een nieuwe mentaliteit, een ander soort mens, met nieuwe, morele risico’s. De massamens, een mens zonder bescheidenheid met gebrek aan zelfkritiek en aan respect voor autoriteit. Hoe dat werkt vind ik heel fascinerend.
Hoe verhoudt zich dat tot de opvatting dat de meeste mensen deugen?
Mensen zouden het goede moeten willen voor anderen en dat vermogen zit ook in ieder mens dus in die zin zouden ze kunnen deugen. Maar ik denk dat het boek De meeste mensen deugen (Rutger Bregman red.) op een aantal vergissingen gebaseerd is. Omdat het een bepaalde dramatische dimensie van het bestaan ontkent. De ene manier is: als de meeste mensen als het ware ‘vanzelf’ deugen en het goede willen, dan is er blijkbaar ook een kleine groepje dat niet deugt.
Dat is een verkeerde suggestie. De echte scheidslijn zit in elk hart. Mensen zitten zo in elkaar dat het goede niet vanzelf komt, maar een verworvenheid is. Het is moeilijk. Dat is een hele oude gedachte. De klassieken zeiden al: het goede hebben de goden verder weggeplaatst dan het kwade. De gedachte dat mensen helemaal van nature goed zijn roept de vraag op: “waar komt dan het kwaad vandaan?” Welke primitieve holbewoner begon als eerste met een knuppel te slaan, en waarom? Als je zegt dat mensen van nature goed zijn dan moet het kwaad dus buiten ons zijn.
De Duivel?
Nee, want de Duivel zit in onszelf. De hele klassieke en christelijke traditie zegt dat wij ook geneigd zijn tot het kwade. Ja, mensen hebben zeker het vermogen om samen te werken, willen elkaar helpen. Maar het is kwetsbaar. Als de meeste mensen deugen dan is het risico dat de mensen het kwaad buiten zichzelf gaan zoeken. Dan zit het kwaad in anderen of in het bestaan van privébezit, in de ‘knellende banden’ van cultuur, in het bourgeois gezin, bij de overheid, het neoliberalisme, het socialisme of de moslims. Maar niet in jezelf. Die gedachte leidt uiteindelijk juist tot ressentiment. Terwijl als je de wereld wilt verbeteren moet je dat omdraaien. Je moet erkennen dat het een enorme uitdaging is om een bepaalde chaos in jezelf onder controle te krijgen. Het is al heel moeilijk om één persoon goed te helpen. Je moet deugden ontwikkelen en het goede proberen te doen. Dat is de uitdaging. Het deugen gaat niet vanzelf. Dat vraagt een goede opvoeding en voorbeelden.
Is dat ook waarom je de politiek in bent gegaan?
Nou niet per se om “het Goede” te doen. Heel veel politieke beslissingen zijn niet op die manier absoluut moreel geladen, maar meer het afwegen van heel veel belangen. Er is ook niet altijd één goede manier, je moet proberen om gezamenlijk tot goed bestuur te komen dat voor de meeste mensen acceptabel is. Dat is soms lastig, zeker in deze coronatijd. Ortega y Gasset zegt ook dat het heel snel mis kan gaan als mensen het vertrouwen verliezen in instituten en autoriteiten. Want als je elk basaal vertrouwen verliest, dan verdwaal je helemaal. Je kunt uiteraard heel goede kritiek hebben op de overheid, op autoriteiten, op elites, dat moet ook. Maar als elk vertrouwen wegvalt, waar ligt dan de grens? Dat kan ontaarden in complottheorieën. Aan de andere kant, juist hoopopgeleide mensen kunnen gaan denken dat ze zelf alles al weten, prima zijn zoals ze zijn, zich nergens iets van aan hoeven te trekken. Dat leidt tot een soort sluiting van de geest, waarbij mensen niet meer open staan voor de ander.
En wat moeten we daar dan aan doen?
Tegen boze complotdenkers? Heel rustig, beschaafd en dienstbaar proberen te blijven, en oprechte interesse in de ander houden: niet sneren of honen, maar uitleggen waar bewijs voor is en waar geen bewijs voor is en bespreken of het niet toch aannemelijk is dat mensen gewoon fouten maken omdat het vaak extreem complex is, politiek en bestuur. Maar ik zie deze opstand van de massamens, het gebrek aan bescheidenheid, overal in de hele westerse wereld, niet alleen bij de wappies, maar heel breed.
Ik hoop daarom dat wij ook snel weer de scholen in mogen om te filosoferen met kinderen.
Ja, dat is ook zo belangrijk! Ik heb dat als kind nooit formeel gedaan maar mijn ouders en mijn tante en mijn grootmoeder hebben altijd heel veel met mij gepraat. Af en toe zeiden ze natuurlijk wel “nu even niet”, maar…ja ik heb altijd mensen gehad met wie ik gewoon kon praten en die probeerden mijn gedachten te volgen en daar dan op reageerden. Mensen die je weer verder brengen. Dat is belangrijk.