Home » Inspiratie » Burgerschap en “Whataboutism”

Burgerschap en “Whataboutism”

We bespreken hier het fenomeen “whataboutism“.  Dat het voeren van een goed debat* essentieel is voor een democratie is nogal wiedes. Maar dat goede debat ontbreekt nogal eens. Juist in tijden dat de media het nieuws opknippen tot smakelijke soundbytes, komen achterliggende argumenten vaak niet aan bod. Hoe maak je kinderen ervan bewust dat zij zich daardoor niet in de luren moeten laten leggen. En hoe maak je kinderen duidelijk dat een goed argument niet is gelegen in het ter tafel brengen van een andere kwestie.

We zien de “whataboutism” tactiek de laatste jaren steeds meer. Het is een retorische truc waarbij de spreker een heel nieuwe kwestie aan de orde stelt als afleidingsmanoeuvre van het onderwerp, of bij wijze van tegenwerping op kritiek. Het vindt zijn oorsprong in de Sovjet-Unie. Als de Sovjets werden aangesproken op hun mensenrechtenbeleid staken ze gewoon een beschuldigende vinger uit naar de Verenigde Staten, waar het met de rechten van Afro-Amerikaanse bevolkingsgroep ook niet best gesteld was.

Trump bedient zich van vele manieren om rookgordijnen te creëren, deze “whataboutism” truc kent hij als zijn broekzak. Er zijn vele voorbeelden, wen noemen er één: Toen hij werd bekritiseerd over zijn banden met Rusland, twitterde hij: What about all of the Clinton ties to Russia, including Podesta Company, Uranium deal, Russian Reset, big dollar speeches etc.

Het is een “pot-verwijt-de-ketel” truc: vaak wordt er hypocrisie mee bloot gelegd. Dat kan nuttig inzicht verschaffen in de spreker. Maar uiteindelijke doet dit het debat, het uitwisselen van argumenten en ideeën geen goed. En juist dat is wat je als democratisch burger wilt horen, zien, en waar je aan wil deelnemen.

In de klas hoor je het ook. Als Debby zegt dat zeehondjes gered moeten worden, dan kan Peter daarop antwoorden dat tijgers ook gered moeten worden. En Lisa brengt misschien in dat het geld dat gebruikt wordt voor de zeehondjes ook gebruikt kan worden voor arme kinderen in Afrika.  En om het nog complexer te maken merkt Joey  op dat Debby dan ook geen spinnen dood mag maken.

Allemaal waardevolle opmerkingen die de kinderen zeker aan het denken zullen zetten. Maar het debat over het redden van zeehondjes is dan wel vertroebeld.

Wat kun je doen?

Je kunt toegeven dat zij allemaal waardevolle  opmerkingen maakten, zodat je hun opmerkingen niet diskwalificeert. Vervolgens geef je aan dat je niet wilt discussiëren over het redden van tijgers, spinnen of arme kinderen, maar over het redden van zeehondjes. Je kadert het onderwerp als het ware opnieuw af.

Moeilijker, maar waardevoller om het echte denkproces van de kinderen te trainen en testen, is om mee te gaan in de redenering en daarop door te vragen.

Je zou dan iets kunnen krijgen als: “Dus Joey, jij zegt dat als je een spin dood trapt, je ook geen zeehondjes hoeft te redden?” Joey zal waarschijnlijk zijn schouders ophalen omdat hij het zo nou ook weer niet bedoeld had. De volgende vraag aan de klas zou kunnen zijn: “Wat vinden jullie van dat argument?”

“Whataboutism” is lastig te vermijden, zeker in de klas waar  jonge kinderen vaak vanuit hun hart of eigen ervaring spreken. Zij zullen allerlei onvergelijkbare zaken langs dezelfde lat willen leggen en daar een intuïtief moreel oordeel over vellen. De truc voor ons als filosofisch begeleiders is om ze terug te leiden naar het denken, de logica, en ze te laten reflecteren op de eigen woorden.

Maak jij het vaak mee, deze “whataboutism” argumenten in je klas? En hoe pak jij met meestal aan? Reageer en schrijf ook een artikel(tje), dat publiceren we dan ook op deze website!

*Noot n.a.v. het woord debat:

Veel kinderfilosofen zijn kritisch zijn op het woord debat. Filosoferen met kinderen is juist geen debat en geen discussie. Het is een onderzoeksgesprek. Maar Pieter Mostert brengt hier tegenin: “Het debat begint met een geënsceneerde zekerheid. Vervolgens ga je op zoek naar breuklijnen, interpretatieverschillen in die zekerheid. In een debat ga je opzoek naar de houdbaarheid van een stelling. Je bent ergens van overtuigd, maar hoe zeker is het wat je stelt? Aan het einde van het debat ben je dan van sommige dingen misschien minder zeker.

Je kan een filosofisch gesprek ook met een stelling beginnen, maar dan moet je het gesprek anders organiseren. Je hebt mensen nodig die de stelling willen verdedigen en anderen die deze willen aanvallen.

Een goede filosofische vraag is een vraag die je aan twee kanten wilt onderzoeken of beargumenteren. Dat veroorzaakt de wankeling. De filosofen wroeten in de onzekerheden, in de grijze gebieden. Een filosofische vraag verbrokkelt daardoor de zekerheid in de stelling. De oogst van vraag of debat kan zo hetzelfde zijn.” (Uit het verslag van de Masterclass in feb 2020)

Geschreven door:

Christianne Verheugd

Freelance schrijver, redacteur, maker, sparringpartner bij Raakvak.
Meer artikelen uit dit dossier:
Share This