Home » Inspiratie » Spelen met denken

Spelen met denken

SPELEN MET DENKEN

‘Playing a game is a voluntary attempt to overcome unnecessary obstacles’

[Bernard Suits]

Ik kan maar zes geweest zijn. Kon net met dansende letters ‘maan, roos, vis’ schrijven. De juf op school vertelde de fabel van de sprinkhaan en de mier. Het lag er dik op. De mier die de hele zomer gewerkt en gehamsterd heeft, is de goeie. Zij zal de winter overleven. De sprinkhaan die de ganse zomer gespeeld en gelanterfant heeft, is de slechterik. Hij zal sterven. Mijn kinderhart klopte heftig voor de sprinkhaan. Ik verdedigde hem met alle vuur dat ik in me had en dat was toen al een stevige steekvlam. Ik herinner me dat onze juf zei dat dit nog wel zou overgaan. Dat ik er later zeker anders over zou denken. Later, als ik groot zou zijn… De juf vergiste zich. Het is niet overgegaan. Ik ben nog altijd fan van de sprinkhaan. Supporter nog steeds voor ‘the game and not for the profit.’ Of zoals jullie grote Nederlandse filosoof Heer Bommel het zo wonderlijk schoon zegde: ‘Het gaat om het spel. Niet om de knikkers.’

 

OEFENEN

Intussen is onze houding tegenover spelen gelukkig minder streng geworden dan in de tijd van Aesopus. Spelen is goed voor je. Het maakt je oplossingsgericht, inventief en creatief. Daar is ieder weldenkend mens het tegenwoordig over eens. Niemand haalt het nog in zijn hoofd te betwisten dat spelen onmisbaar is voor de ontwikkeling van kinderen. Maar als spelen inderdaad zo verschrikkelijk goed is, waarom houden we er dan op een bepaald moment mee op? Trouwens, wat bedoelen we exact met dat ‘goed’? Waar zit dat goeie voor ons dan precies in?

Foto: Evert Thiry

Intuïtief klinkt het aannemelijk dat spelen oefenen is voor later. Volgens ons doen trouwens niet alleen mensenkinderen dit, maar óók dieren. Jonge katten spelen eindeloos met balletjes, pluimpjes en speelgoedmuizen. Ze springen daarmee om alsof het prooien zijn. Het ligt dus voor de hand te denken dat zij op die manier hun skills trainen voor later. Alleen zijn katten die in een laboratorium hun hele jeugd lang nooit de gelegenheid hebben gekregen om met voorwerpen te oefenen, desondanks direct in staat de eerste de beste muis die ze als volwassen poes krijgen aangeboden, onmiddellijk te vangen en efficiënt te doden. En hoe verklaar je dat octopussen [die wij toch niet onmiddellijk bij de hogere diersoorten rangschikken] nóg veel beter met Lego kunnen spelen en bouwen dan ik? Is al dat spel wel de noodzakelijke voorbereiding op het echte werk, zoals het zo logisch klinkt? Zou spel in evolutionaire zin niet net zo goed volstrekt nutteloos kunnen zijn? Een soort onvoorziene bonus? En zou het niet kunnen dat spelplezier uitgerekend net in dat nutteloze schuilt? Dat spelen vooral of zelfs alléén maar zo plezierig is omdat het ‘umsonst’ is?

 

BERNARD SUITS

In zijn boek ‘The Grasshopper’ omschrijft de Canadese filosoof Bernard Suits spelen zo: ‘playing a game is a voluntary attempt to overcome unnecessary obstacles.’En hij kiest er [net als ik] resoluut voor de sprinkhaan. Niet voor de mier. Sinds ik het gelezen heb, staat The Grasshopper in mijn boekenkast op het schap met de koesterboeken. Om te beginnen vind ik het getuigen van grote klasse dat Suits erin slaagt om te doen wat Wittgenstein niet kon: een definitie geven van spelen. Bovendien vind ik zijn definitie to the point en juist. Ze raakt mij recht in mijn gamershart en doet mij inzien dat dit de reden is waarom ik zoveel van spelen én van filosoferen hou. Sinds ik Suits gelezen heb, zijn de links tussen filosoferen en spelen voor mij overduidelijk en onweerlegbaar. Mijn argumenten om deze boute bewering te staven?

 

  1. Playing a game is a voluntary attempt to overcome unnecessary obstacles. Over filosoferen kan je toch krak hetzelfde zeggen?
  2. Filosoferen creërt vrije ruimte. Zodat kinderen zelf kunnen denken. Spelen doen dat óók. Ze scheppen een soort vrijplaats. Zodat kinderen zelf kunnen handelen en doen wat ze willen. Ik gebruik dan ook nooit spelen waar je niet kan ontsnappen aan de spelregels. Een spel is in mijn ogen pas een goed spel als ieder kind er op ieder ogenblik kan doen wat hij/zij wil.
  3. Filosofie nodigt ons uit om te verkennen en te onderzoeken. Ze verleidt ons om de grenzen van onze doorsnee denkpatronen met de voeten te treden en te overschrijden. Spelen doen exact hetzelfde. Ik kies bovendien altijd voor spelen waarin het toeval een hoofdrol speelt. Zonder toeval is een spel geen echt spel. Het moet onvoorspelbaar blijven. Als je op voorhand weet hoe het zal uitdraaien, heb je immmers geen spel meer maar krijg je een oersaaie [want op voorhand geweten en gekende] oorzaak-gevolg kwestie. Net zoals je in het leven zoals het is nooit alle factoren in de hand hebt en op die manier leert omgaan met de zekerheid van die onzekerheid, net zo leert de onvoorspelbaarheid van een spel kinderen dat niets op voorhand vastligt. Dat ze elk moment opnieuw kunnen en moeten [be]denken en beslissen.
  4. Filosoferen met kinderen is op haar best als het gebeurt in een onderzoeksgemeenschap of ‘community of inquiry’. Spelen zijn onmiskenbaar het plezierigst als ze coöperatief zijn. Niet competitief. Verkennen met elkaar, niet tegen mekaar op.
  5. De essentie van filosoferen is beter denken. De kern van spelen is beter spelen.

En filosoferen is spelen met denken.

Daarmee is de cirkel rond.

 

BONUS

Terwijl ik dit schrijf,zie ik twee kleuters een soort roodkapjestikkertje spelen. ‘Ik ben de grote boze wolf’,zegt de ene terwijl ze achter de andere aangaat. Dan keren de rollen om en benadrukt het andere meisje met klem: ‘Nee, ik ben de grote boze wolf.’ Dat gaat zo een tijdje door en het gaat een hele poos goed. Tot een van de twee moe wordt, het niet meer kan halen en in huilen uitbarst. Waarop de andere kleuter onmiddellijk reageert en geruststellend troostend zegt: ‘Ik ben maar een heel klein wolfje.’ Die uitspraak getuigt van een groot inzicht. Deze uk beseft verduveld goed dat ze de Grote Boze Wolf -waar haar speelkameraadje niet meer aan kan tippen- moet downsizen om het spel niet te bederven.

Deze kleuters leren mij het grootste neveneffect en de schoonste bonus van spelen kennen: als de krachtsverschillen tussen de speelpartners te groot worden, houdt de sterkste zich soms in. Gunt hij de ander af en toe ook een succesje in de speelse strijd. Niet zozeer uit moreel besef. Of omdat wij mensen nu eenmaal te typeren zijn als ‘pratende primaten met een geweten.’ Eerder omdat te veel eenzijdig succes het spel bedreigt. Een diep filosofisch inzicht waarin kleine mensjes [minstens] even groot en meeslepend zijn als wij.

Quod erat demonstrandum.

 

[Ilse]

Geschreven door:

Ilse Daems

kinderfilosoof identikit ilse daems:* geboren in het vorige millennium* huurwoordenaar & speelduivel* levenslange legofanaat* extreem allergisch voor vis & schaaldieren én voor schoolse methodes* expert in buiten de lijntjes kleuren* volgde de opleiding fmkj aan de isvw [kan dus ook rijmen en dichten zonder haar gat op te lichten]* filosofeert met kleuters en lagere schoolkinderen op ‘de pientere piste’
Meer artikelen uit dit dossier:
Share This