Door Doenja Heemsbergen
De laatste tijd loop ik steeds vaker aan tegen mijn eigen vraag “Ben ik aan het rebelleren als ik in een school filosofeer?”. Dit komt in de eerste plaats doordat ik merk dat wanneer ik als gast op school filosofeer, er eerst best veel tijd nodig is om het denken en de nieuwsgierigheid van de kinderen weer vrij te maken, te ontketenen. Ze zijn vaak wat vast komen te zitten in aangeleerd gedrag, gevormd door het zich aanpassen aan regels, en aan verwachtingen van leerkrachten ten aanzien van antwoorden geven, houding en wenselijkheid van gedrag. Bewuste ‘gewoontevorming’ speelt hierin een rol. Gewoontevorming is misschien onontbeerlijk in een grote klas, waarin iedereen zijn eigen belangen heeft, maar er toch prettig en effectief samengeleefd en –gewerkt moet worden, op dagelijkse basis. Toch, om echt vrij te kunnen denken, te filosoferen, lijkt dit eerst allemaal een beetje losgeschud te moeten worden. De houding moet weer wat onderzoekender en gedurfder worden, het gedrag minder volgend. Want aan wenselijke antwoorden hebben we minder dan aan echte, oprechte of ‘afwijkende’ antwoorden. De vragen moeten weer gaan opborrelen, want die zijn vaak ondergesneeuwd geraakt. Je gaat dus eigenlijk een beetje in tegen dat wat de gemiddelde school gewoonlijk doet. En vraagt wat lef van de kinderen.
Op sommige scholen ligt het filosoferen in het verlengde van waarmee ze zelf al bezig zijn, maar bij andere moet er een flinke omslag gemaakt worden, voordat er een vrije denkruimte en een zelfsturende onderzoeksgroep kunnen ontstaan. Soms voel ik me een soort breekijzer dat zit te morrelen aan een apparaat dat een beetje vastgeroest is geraakt, en dan vraag ik me af of ik dat eigenlijk wel goed vind. Dat ik die breekijzerpositie inneem. En als ik dat al goed zou vinden, of ik die functie dan vervolgens ook wil hebben. En of dat mag. Nu klinkt ‘breekijzer’ een beetje vreemd in combinatie met mijn persoonlijkheid. Ik ben namelijk een zachtmoedig mens, dat zich respectvol opstelt en genuanceerd uitdrukt. Je zult mij nooit als een stormram ergens in zien gaan. Mijn manier van openbreken is zacht, geduldig en langzaam, zoals kindervoeten de traptreden van een oud schoolgebouw een klein beetje hebben uitgehold (nou ja, da’s wel érg langzaam). Als een niet-baas meedeinend op de golven…ik zie ineens een gelijkenis met een taoïstische houding. Als je filosofeert met een groep, dan ben je een begeleider die authentiek probeert te blijven en meereist met de kinderen. Als je dat uitlegt, vinden leerkrachten dit vaak prachtig klinken; in de praktijk stuit deze houding soms op onbegrip en weerstand.
Dat bleek laatst zo, toen zich een situatie voordeed tijdens het filosoferen die van zichzelf nogal stormrammerig was. De kinderen brachten deze situatie binnen. Ik greep ‘m gretig met beide handen aan. Het was in mijn ogen een perfect moment om mij naar de gelegenheid te voegen, die te onderzoeken en er later met zijn allen op terug te kijken: “Wat is hier nu eigenlijk gebeurd en wat zegt dat ons?” Want hoewel ik niet wist waar het heen zou gaan, wist ik wel dat we érgens zouden uitkomen. En ik was meteen heel nieuwsgierig naar dat érgens. De ‘happening’ die zich voltrok en ontvouwde, riep bij mij direct allerlei vragen en dilemma’s op. Bij de kinderen ook, maar dan vooral achteraf, reflecterend. Het bleek de perfecte stimulus en ik vond het razend interessant:
Ik begeleidde een gesprek in het kader van tussenschoolse opvang bij een groep van 6, 7 en 8 jarigen. Ik had al een aantal gesprekken met ze gedaan en ineens, deze keer, gebeurde er iets onverwachts. “Iets geks” wilde ik daarnet eigenlijk schrijven, maar ik vond het niet gek, toen ik erover begon na te denken. Want ik had al eerder het gevoel gekregen dat deze groep kinderen meer gebaat zou zijn bij vrij spelen, rennen, klimmen in de pauze dan bij filosoferen. Het scheen mij toe dat filosoferen in de pauze vaak te veel en niet goed getimed was. Als er behoefte is aan losbreken, verzet en grenzen aftasten, dan vind ik dat nooit gek. En dat was hier duidelijk het geval.
Het digibord stond aan. Dat is gewoonlijk uit in de pauze, dus waarschijnlijk had de juf vergeten het uit te zetten. De kinderen stormden eropaf! Wat hebben beeldschermen toch een enorme aantrekkingskracht, echt een soort magnetische, zuigende werking. Ze begonnen van alles uit te proberen en keken telkens naar mij. Probeerden in te schatten wat ik vond. Ik zei niets en keek. Misschien was er alleen een vraagteken boven mijn hoofd te zien. Ik was benieuwd wat ze zouden gaan doen en of ze op een gegeven moment toch bij me zouden komen zitten. Of dat sommige kinderen misschien zouden zeggen “Kom jongens, we zouden toch gaan filosoferen over natuur?”. Ik verwachtte meteen al dat we naar aanleiding van wat er verder zou gaan gebeuren, vast en zeker achteraf een interessant gesprek zouden kunnen hebben. Over verwachtingen, functioneren in groepen, stoute dingen doen, beeldschermen….wat dan ook!
De kinderen zetten muziekjes op en gingen dansen. Heel uitgelaten en blij. Sommigen niet, die vonden het vreemd en distantieerden zich. Twee meisjes gingen op een kussen zitten lezen. Een jongen was niet erg op zijn gemak en kwam bij mij staan, zich hardop afvragend wat er hier nou gebeurde en waarom we niet gingen filosoferen. Daarover hebben we samen wat gespeculeerd. De rest was aan het glunderen, feesten en ik vond het erg vermakelijk. En boeiend. Maarrrr, dat was niet enige wat ik ervoer. Ook ik voelde tegelijkertijd ongemak. En onzekerheid: Wat vindt de school hiervan? Ga ik mijn boekje te buiten? Hoe lang laat ik dit doorgaan, waar ligt mijn grens? Men betaalt mij om te filosoferen…dat doe ik nu helemaal niet, of toch wel? Ja toch wel, want straks heb ik waarschijnlijk een heel waarachtig gesprek met de kinderen naar aanleiding van deze briljante stimulus. Enzovoort, enzovoort.
De kinderen gingen verder. Er werd een keyboard aangezet en nog een ander instrument gepakt. Er werd ‘meegespeeld’ met de muziek van het digibord. Maar ik voelde ook de baldadigheidsgraad oplopen. Iemand ging achter de computer van de juf zitten. Oei, dat vond ik lastig. Nu werd het ingewikkelder. Nieuwe vragen, nieuwe dilemma’s: Is er een verschil tussen spelen met het digibord en de computer van de juf? Moet ik op andermans terrein andermans regels respecteren (ook als ik er niet van op de hoogte ben, maar ze misschien wel kan bevroeden)? Mag ik in andermans ruimte mijn eigen regels hebben? Ben ik nu een ineens een bewaker? Nee, want dan verlies ik mijn authenticiteit, en dat wil ik niet. Ik voel me in de knel zitten, tussen wat ik denk dat de school van mij verlangt en wat ik zelf van mij verwacht en aan de kinderen wil geven. Wat is hier mijn verantwoordelijkheid? En wat die van de kinderen?
Ik vond dat niet ik alleen verantwoordelijk was voor wat er gebeurde, ik zat immers zoetjes op de grond te wachten en kende de klassenregels niet. Maar ik voelde wel dat ik iets moest doen, namelijk de kinderen beschermen tegen eventueel onbegrip van de school. Ik ben de kinderen allemaal één voor één gaan vragen of ze op de hoogte waren van de regels van de klas en van de juf. Ieder beaamde dat. Toen heb ik ze gevraagd of ze dachten dat de juf goed zou vinden wat ze nu aan het doen waren, in het speciaal ook het spelen met haar computer benoemd. Nee, dat dachten ze vast van niet. Toen heb ik verteld dat ze, nu ik ze hierop gewezen had, zelf verantwoordelijk waren voor de keuzes die ze maakten. En gecheckt of ze begrepen wat ‘eigen verantwoordelijkheid’ was. Zo niet, heb ik dat uitgelegd. Toen ben ik weer gaan zitten. De vragen in mijn hoofd gingen weer verder: Dat ik dit laat gebeuren, heeft dat te maken met mijn eigen recalcitrantie?Als ik vroeger niet zelf had ervaren dat ik school ‘een te krap bemeten schoen’ vond, had ik dit ‘experiment’ dan ook laten ontstaan? Wat zegt dit over mij? Of staat dit los van mij en zegt het alleen iets over deze groep op dit specifieke moment? Als dit een experiment is, mag ik dat dan aangaan met deze kinderen? Nee wacht, zij zijn degenen die aan het experimenteren zijn. Wanneer en hoe komt dit tot een einde? Ik kan dit voor mijn gevoel niet stoppen, want waarom eerst geen grens stellen en later wel? Dat zou ongeloofwaardig zijn. Wil ik dit stoppen? Ben ik laf? Als ik geen grenzen trek maar op eigen verantwoordelijkheid wijs, dan wil ik dat niet ineens herzien, tenzij met een dringende reden, en die zie ik vooralsnog niet. Er gebeurt immers niets ergs of schadelijks. Dus het eindigt als de groep zelf stopt, als de juf binnenkomt of als de tijd op is. En wat zijn de consequenties? Voor de kinderen….ik wil niet dat ze op hun donder krijgen. En voor mij….mag ik hier straks nog filosoferen? Want dit gaat vast niet begrepen worden op de manier waarop ik het bedoel (als startpunt voor onderzoek). En wil ik eigenlijk wel blijven filosoferen in hun pauze, terwijl ik het belangrijker vind dat ze dan juist kunnen spelen? Ze moeten al zo veel.
Ik dacht heel veel in korte tijd. En toen kwam de juf binnen.
Die riep, zoals ik al verwachtte, heel klassiek als in een kinderboek: “Wat is hier aan de hand?!?!”. De kinderen schrokken. Verstijfden. Maar de onderkoelde woede van de juf richtte zich gelukkig op mij (en anders had ik die natuurlijk naar mij toe getrokken). Nu deed zich de gekke situatie voor dat ik op de grond zat, maar de juf stond. En dat zij toevallig toch al veel groter was dan ik. Dat voelde scheef, omdat ze letterlijk op mij neerkeek. Toch besloot ik te blijven zitten en deze ongelijkheid maar gewoon te ondergaan. Ik dacht “Ook zittend kan ik voor mijn keuzes gaan staat”. Maar er was geen beginnen aan. Ik kon absoluut niet voor het voetlicht krijgen wat er zich hier had afgespeeld, in het kader waarvan. Of dat het nu dadelijk, in de gespreksfase, waarschijnlijk veel zou opleveren. Zij vond het onverantwoord en onbegrijpelijk. Hetgeen ik vanuit haar perspectief best snapte. Ze vroeg me nog of, als de kinderen uit het raam zouden springen, ik dat ook gewoon zou laten gebeuren. Waarop ik antwoordde dat ik ze daarvan zeker zou weerhouden omdat dit gevaarlijk zou zijn. Maar dat er hier niets gevaarlijks gebeurd was. Ik voelde aan alles dat ik nu geen schijn van kans had om iets van mijn beweegredenen toe te lichten, en besloot op dat moment al om later in rust een brief aan haar te richten.
De juf ging weg en toen volgde eindelijk ons gesprek. De kinderen kwamen in eerste instantie wat schoorvoetend in de kring, bang voor een reprimande. Maar die kregen ze niet. Doordat ik niets beoordeelde en al helemaal niet veroordeelde, kon er een vrije denkruimte ontstaan. Ik was nieuwsgierig naar wat hen had gedreven, en zij naar waarom ik hen hun gang had laten gaan. Wat toen volgde was zo’n echt en eerlijk gesprek. Alle dilemma’s waren voelbaar geworden waardoor ze nu heel helder konden terugblikken en denken. Ik zou er later aan de juf (onder andere) het volgende over schrijven:
“Iemand vertelde dat hij, als de juf binnenkomt die ziet dat er dingen gebeuren die niet mogen, zegt dat hij het niet gedaan heeft of dat iemand anders het gedaan heeft. Zo eerlijk! Ik vroeg waarom. Omdat hij bang was voor straf. Ik vroeg waarom hij daarvoor bang was, enzovoort. Uiteindelijk bleekt dat het vermijden van straf een grotere reden was om zich aan regels te houden (of erover te liegen) dan de eventuele waarde van de regels.
Iemand zei dat ze het oneerlijk vond dat de juf boos werd op mij en mij verantwoordelijk vond, terwijl ik bij hen allemaal had gecheckt of ze op de hoogte waren van de klassenregels, en ze gewaarschuwd had dat ze verantwoordelijk waren voor hun eigen keuzes en gedrag. De kinderen vonden dat het hun verantwoordelijkheid was geweest.
Toen zijn we ons gaan afvragen hoe het dan zit met regels, waarom die er eigenlijk zijn, of waarom iemand ze verzint. Om het werk van de juf te beschermen, werd gezegd, want iemand had gemerkt dat je zei dat je nu wat werk kwijt was en dat werd zielig gevonden. En om te zorgen dat kinderen elkaar bij voorbeeld geen pijn doen en makkelijker samen dingen kunnen regelen.
Deze inzichten komen niet doordat ze door mij aan hen opgelegd worden. Maar door de situatie die voor handen was te bevragen (wat is hier nu eigenlijk gebeurd en hoe werkt dat dan?) hebben ze zelf conclusies kunnen trekken. En kwamen ze dus tot de slotsom dat ze hun gedrag niet helemaal netjes vonden ten opzichte van jouw (je was een deel van je werk kwijt) en mij (ik werd verantwoordelijk gesteld voor hun gedrag, terwijl ze vonden dat ze zelf verantwoordelijk waren). Hoewel ik daarvan helemaal geen last had gehad.
Ik ben blij met zo’n filosofische sessie, maar ik snap dat het onconventioneel is en misschien wel haaks staat op wat een school gewoonlijk doet. Tegelijkertijd er zijn weinig momenten waarop ‘regels’ en ‘eigen verantwoordelijkheid’ in zo’n heldere, directe én bespreekbare context komen te staan.
Bij het filosoferen met kinderen is een belangrijk doel verantwoordelijkheid te nemen voor dat wat je zegt en doet. Dat is het ook in de maatschappij (denk aan het vak burgerschap). Mensen leren idealiter zich niet achter regels te verschuilen, maar te snappen waarom die er zijn en ze dan vanuit zichzelf in volle aanvaardig te onderschrijven en na te leven, óf ze in twijfel te trekken en eventueel bij te schaven/aan te scherpen, óf ze te verwerpen maar daar dan met een goede, doordachte reden achter te gaan staan. En in al die verschillende gevallen hierover in gesprek te blijven met elkaar. Daarover bleek deze per ongeluk ontstane ‘les’ uiteindelijk te gaan.”
De week erna hebben de kinderen en ik teruggeblikt en nog even doorgepraat. Ze konden nog precies reproduceren waarover we hadden gesproken en hadden het boeiend gevonden (en toen ontstond er een gesprek over het woord “boeiend”). De juf heeft niet gereageerd op mijn brief. Ze had ‘m wel doorgestuurd naar het schoolhoofd, merkte ik, toen ik haar tegenkwam en zij op straat tegen mij zei: “O ja, jij had laatst een hele mooie brief geschreven!”. Iemand had het gelukkig begrepen.
Ik heb nog regelmatig verder gedacht over al mijn vragen die gerezen waren tijdens ‘de happening’ en heb naar aanleiding hiervan een soort disclaimer geschreven. Omdat ik het benauwd bleef hebben in andermans lokaal (want sinds de beschreven les kwam er steeds ‘toevallig’ iemand binnenvallen tijdens onze verdere gesprekken), het gevoel had mijn vleugels niet te kunnen uitslaan en onvoldoende ruimte te kunnen creëren om de kinderen echt vrij te laten denken. Daardoor had ik de neiging extra te willen duiden wat filosoferen kan inhouden en te waarschuwen voor het feit dat álles onderwerp van onderzoek kan worden, ook de autoriteit van de school en haar leerkrachten. Ik heb de disclaimer, met de titel “Wat je moet weten over Filosoferen met Kinderen en Jongeren” nooit gebruikt; het schrijven ervan hielp me vooral mij weer fris en scherp voor de geest te halen op welke punten ik eigenlijk geen concessies wil doen en waarvoor ik echt met rechte rug wil gaan staan. Om genoeg mentale plek te claimen en zo de vrije denkruimte te laten ontstaan. Het eerste punt luidde:
“Als je gaat filosoferen, haal je onderzoek binnen.”
En dat is precies wat dit was: waarachtig, levend onderzoek. Twijfel vierde hoogtij, bij mij én bij de kinderen. En die twijfel is nu precies de vruchtbare bodem voor een echt gesprek. Het gesprek was overigens nog niet zo filosofisch; na zo’n sterke ervaring werd het een duidend, inzichtgevend, meer psychologisch gesprek, over gedrag en gevoelens, heel dicht bij de beleving van de kinderen. Helemaal prima natuurlijk. Het markeerde tevens onmiskenbaar een sprong vooruit in het vormen van een filosofische onderzoeksgroep. Openheid, eerlijkheid en vertrouwen, in elkaar en in mij. Een mooie basis was gelegd…..voor verder onderzoek!
Hoe kijk ik nu, na allerlei denkwerk, op deze gebeurtenis terug? Voor mij was dit, ondanks mijn aanvankelijke twijfels, toch precies wat ik zou wensen: een situatie die zowel enthousiasme en pret, als frictie en ongemak oplevert. Die dwingt de groep en mijzelf bijna wel tot onderzoek, denkwerk en eventueel ook stellingname. Doordat het hier, nu en echt is, leidt het direct en haast onvermijdelijk ergens toe. In dit geval was er door alle partijen gedacht: door de kinderen en mij zeker. Door de juf? Ze moet na het lezen van mijn brief íéts gedacht hebben. Van mij hoeven die gedachten helemaal geen bepaalde richting te hebben. Als er maar constructief, begeesterd of interessant gedacht wordt. Dan is mijn doel bereikt.
En is FmKJ een zachte vorm van rebellie? Even voor de volledigheid, ik bedoel met rebellie in het geval van filosoferen ‘verzet tegen een (over)heersend systeem of tegen algemeen aanvaarde overtuigingen’. Zoals men over iemand zegt dat hij/zij rebels is. Dan bedoelt men niet dat die persoon op het punt staat een regime omver te werpen; men doelt op een tegendraadse, eigenzinnige, non-conformistische houding. Ja, zo beschouwd is filosoferen rebels. Want je zoekt expres geen consensus, je zoekt juist verschillen en spanning op in onderwerpen en gedachten, om iets uit te diepen en vooruit te komen. Alles wat lijkt vast te staan, iedere aanname, wordt opnieuw bevraagd.
Oprechte nieuwsgierigheid en onderzoeksdrang worden denk ik vaak verward met ‘moedwillig ergens tegenaan schoppen’. Dit schoppen is echter niet per sé schoppen (expres), maar botsen (per ongeluk). Filosoferen is bewegen, en als je beweegt in de buurt van iets wat stilstaat, dan botst het soms automatisch. Dit is een onvermijdelijk bijeffect van de denk- en onderzoeksbewegingen die je maakt. En wat mij betreft een heel belangrijk bijeffect. Filosoferen schudt de veren weer op, maakt de vastgeroeste delen los. Het is als een onverwachte wervelwind of als een ongevraagde druppel olie. Binnen de filosofie is dit natuurlijk een heel gewoon fenomeen, inherent aan onderzoek. Maar binnen een systeem dat zichzelf niet bevraagt, voelt dit wellicht autoriteitondermijnend.
Is dat niet precies wat er aan schort? Dat onderzoekendheid vaak gepercipieerd wordt als rebellie? En dat dit rebelse op veel plekken onbehoorlijk, ongepast of respectloos gevonden wordt, terwijl we het eigenlijk hebben over onderzoek voortkomend uit oprechte nieuwsgierigheid en de drang te begrijpen?
Hoe langer ik erover nadenk, hoe verder ik in het rebellie-moeras zak, haha, da’s natuurlijk typisch wat er gebeurt met filosoferen! Eigenlijk kun je alleen van rebelleren spreken wanneer zowel de rebel als degene waartegen gerebelleerd wordt, vinden dat een daad rebels is. Want als je iets doet maar niemand ervaart het als rebels, dan valt de rebelse kwaliteit van de daad helemaal weg. En omgekeerd, als iemand een daad (zoals onderzoeken) als rebels ervaart, maar jij bedoelt helemaal niet te rebelleren, dan kan het denk ik ook geen rebellie zijn, want dat is het alleen als het intentioneel is. Er lijkt een verschil te zijn tussen rebelleren en een rebelse houding aannemen/hebben.
Als ik eerlijk ben, dan voel ik met betrekking tot filosoferen op een school bijna altijd een rebelse onderstroom in mij. Ik ben meestal onderhevig aan een latente neiging om de fysieke, emotionele en intellectuele vrijheid van kinderen te willen vergroten. Niet op iedere school. Alleen als ik starheid detecteer. Dus ja, ik geloof dat voor mij persoonlijk filosoferen in de meeste gevallen wel degelijk rebelleren is. Ik zet de filosofie werkelijk bewust en actief in om die reden: losmaken, bevrijden van de bedrukkende effecten van ‘niet-vragen’ en ‘niet-onderzoeken’. En de school uit mijn verhaal heeft voor zover ik heb kunnen merken mijn houding en handelen dan ook als zodanig ervaren. Maar wat mij betreft is het te allen tijde zorgvuldige, genuanceerde en liefdevolle rebellie. Dat vind ik nuttig, mooi, waardevol en is precies waarvan ik hou.