Home » Artikelen » Jan Bransen over onderwijsvernieuwing: “Filosofie kan helpen de wal het schip te laten keren.”

Jan Bransen over onderwijsvernieuwing: “Filosofie kan helpen de wal het schip te laten keren.”

In gesprek met Jan Bransen, 17 november 2021

Door Cees van den Bergh

In januari 2021 sprak u met Centrum Kinderfilosofie Nederland over de noodzaak van filosofie op school. U stelde dat je onmogelijk aan onderwijs kan doen, zonder aan filosofie te doen. Kunt u deze stelling toelichten?

Allereerst is het wellicht goed toe te lichten wat ik met filosofie bedoel; namelijk reflecteren op de veronderstellingen in je alledaagse taalgebruik. Hierin zitten allerlei vanzelfsprekendheden verborgen, die lang niet altijd vanzelfsprekend zijn. Wat belangrijk is bij deze vraag, is wat onderwijs is. Mensen blijven een leven lang leren. Doorgaans denken we dat het onderwijs dit leren faciliteert. Ik denk dat je best een tijdje op een schoolse manier aan leren kan doen, zonder dat je aan filosofie doet, ware het niet dat je al bent begonnen met filosoferen, wanneer je probeert te beargumenteren dat het onderwijs dat je geeft, goed onderwijs is. Je onderscheidt onderwijs van de alledaagse opvoeding, en moet kunnen beargumenteren waarom de alledaagse opvoeding geen onderwijs is, en schools onderwijs wel onderwijs is. Persoonlijk denk ik dat je dit niet goed kunt. Het kan alleen met een cirkelredenering: schools onderwijs is er nu eenmaal, omdat er schools onderwijs is. Om daarmee terug te komen op je vraag; het punt is niet zozeer dat je aan het filosoferen bent terwijl je onderwijs geeft, maar als je denkt dat zoiets als onderwijs moet bestaan, had je al met filosofie moeten beginnen om duidelijk te maken waarom onderwijs er moet zijn. Het is te naïef om te stellen dat onderwijs er is, omdat er simpelweg scholen bestaan. Er bestaan scholen, maar er bestaat ook oorlog. Moeten we dit dan ook maar accepteren? Ik denk van niet. In het geval van het bestaan van scholen, neem je dus een normatieve positie in, en stel je de vraag; waarom is het goed dat er scholen zijn? Bij het stellen van deze vraag, komt de filosofie op gang.

In een interview met het studentenblad VOX citeert u Marx: ‘Poog de wereld als filosoof niet alleen te analyseren, maar ook daadwerkelijk te veranderen.’ Uw collega Henk Oosterling is in Rotterdam actief betrokken bij een aantal scholen via   het project Rotterdam Vakmanstad. Heeft u wel eens overwogen zelf een school op te zetten?

Nee. Ik ben op allerlei manieren betrokken bij van alles en nog wat. Zo ben ik lid van de Taskforce Ontwikkelingsgericht Onderwijs waarbij we bezig zijn om ontwikkelingsscholen te begeleiden/inspireren. Ik beschouw mezelf niet als onderwijsdirecteur of onderwijsbestuurder. Ik wil me niet verbeelden dat ik dit wel ben. Het is naar mijn idee ontzettend complex om zelf een school op te zetten.

Speelt de dikwijls aangehaalde werkdruk binnen het onderwijs een rol bij uw besluit zelf geen school op te zetten?

Werkdruk is een ingewikkeld begrip. Ik denk dat de werkdruk reëel is, ook al leggen we onszelf deze druk op. Hierbij is ‘ons’ een hele onduidelijke actor. Wie zijn wij? Ik denk dat de ‘wij’ heel divers is. In de ‘wij’ heeft namelijk lang niet iedereen evenveel te zeggen. Sommigen wordt meer opgelegd dan dat ze zelf opleggen, terwijl anderen meer opleggen dan dat ze opgelegd wordt. Feit is dat we met elkaar in een veel te hoge versnelling zitten. Ik denk dat het neoliberale kapitalisme hier een hele foute rol in speelt. In zekere zin ben ik wel degelijk geïnspireerd door Marx. De rijken blijven rijk en de armen blijven arm. Dat wij sociale interactie organiseren in termen van geld, is naar mijn idee een van de grote vergissingen van deze tijd, maar het is een enorme uitdaging om een ander medium te vinden voor het organiseren van samenwerking tussen vreemden.

Terugkomend op de werkdruk; in de publieke hoek gaat het nogal moeilijk met verdienmodellen, omdat de inkomsten van publieke inspanningen pas veel later komen, en moeilijk te verrekenen zijn. Iedereen snapt dat het de mensheid veel waard is dat een volgende generatie wijs wordt opgevoed, en daardoor wellicht in staat zal zijn het klimaatprobleem op te lossen. Maar die waarde krijgen we in termen van geld niet goed uitgedrukt. Er is naar mijn idee sprake van een disbalans tussen korte- en langetermijnvisies. We willen dit te vaak uitdrukken in financiën, waardoor ik denk dat er een grote behoefte is aan filosofie van de economie.

Het is wachten tot de wal het schip keert. Er werken steeds meer mensen, op allerlei manieren, mee aan het bewerkstelligen van een kanteling. De manier waarop wij op dit moment met onszelf, elkaar en de wereld omgaan, is ongezond.

U probeert om via uw filosofie bij te dragen aan het bewerkstelligen van deze kanteling. Zijn er veel scholen, of schoolgemeenschappen die naar u toekomen met de vraag of ze uw ideeën over onderwijs in de praktijk mogen testen?

Jazeker, die komen er volop. Wat dat betreft, is de aandacht die ik kreeg, nadat ik een boek schreef voor een groter publiek, immens. Na de publicatie van mijn boek ‘Gevormd of Vervormd?’, hebben diverse scholen zich bij mij gemeld. In een boekje dat ik recent met de Taskforce heb gepubliceerd staan een aantal scholen vermeld die momenteel bezig zijn met ander onderwijs.

En hoe probeert u de voordelen van een andere manier van onderwijzen goed onder woorden te brengen? In uw boek ‘Gevormd of Vervormd?’ stelt u dat we moeten ophouden met meten in het onderwijs, maar ik kan me voorstellen dat meer scholen bereid zijn het roer om te gooien, wanneer ze weten wat mogelijke opbrengsten zouden kunnen zijn van een andere inrichting van hun onderwijs.

Ik denk inderdaad dat we moeten ophouden met meten in het onderwijs. De kwaliteit van het onderwijs, hang af van het onderwijs zelf, en niet van de resultaten van het onderwijs. Dit bespreek ik ook in mijn boek. Wanneer je kwaliteit wil uitdrukken in behaalde resultaten, ben je naar mijn idee niet op de goede manier met de kwaliteit van het onderwijs zelf bezig. Het kan natuurlijk dat je, wanneer je stelt dat de kwaliteit van onderwijs iets van het onderwijs zelf is, alsnog het onderwijsproces zou willen beoordelen op zijn kwaliteit. Toch denk ik niet dat er juiste instrumenten zijn om deze kwaliteit op een objectiveerbare manier vast te stellen. Wanneer je stelt dat je wel degelijk onderwijskwaliteit op een objectieve manier vast te stellen, doe je zo veel aannames, waardoor je naar mijn idee niet meer weet waar je het eigenlijk over hebt. In andere domeinen lijkt men dit wel te snappen. Neem de voetbalsport. Stel dat je wil weten wie de beste linksback van Nederland is, is het moeilijk om tot een gezamenlijke uitkomst te komen, omdat het afhankelijk is van een hoop andere factoren. Grammaticaal gezien klinkt ‘ik wil meten hoe hoog mijn bureau is’ bijna hetzelfde als ‘ik wil meten wat de kwaliteit van mijn bureau is’, maar je zegt totaal iets anders. De suggestie dat je de kwaliteit van onderwijs wel kan meten, is naar mijn idee buitengewoon pretentieus en niet te onderbouwen. Je moet dan zo goed kunnen beargumenteren welke aspecten van die kwaliteit je wilt meten. Neem de Cito-score; deze meet alleen de taal- en rekenvaardigheid op een bepaalde manier. Dit soort toetsen zorgen enkel voor een uitvergroting van contrasten tussen de ene en de andere leerling. Het is überhaupt de vraag of dit het meten van kwaliteit is. Het is naar mijn idee zeker niet het meten van ontwikkeling. Wanneer ik stel dat we moeten stoppen met meten, doe ik volgens mij helemaal niet zoiets radicaals. Het onderwijs doet nu juist iets wat het helemaal niet kan verantwoorden.

Soms moet ik, wanneer ik hierover spreek, denken aan het sprookje van de blote keizer. Het jongetje ziet dat de keizer bloot is, terwijl alle anderen dit niet lijken te zien. Al moet ik zeggen dat het aantal mensen die ik spreek en het met mij oneens zijn, veel kleiner is dan het aantal mensen die zeggen het met mij eens te zijn. Ik denk dat we als samenleving ergens voor moeten durven staan. Durven we met elkaar te zeggen: ‘we stoppen met het uitdelen van diploma’s’? Tuurlijk begrijp ik dat je de juiste mensen op de juiste posten wil hebben. Anders gesteld; durven we elkaar nog te vertrouwen? Als ik mijn kind naar school breng vanuit een basis wantrouwen, – ik moet eerst weten of jij goed bent, dus ik wil je diploma zien en de inspectie horen over je opleiding et cetera – kom ik nooit bij vertrouwen uit. Vandaag de dag lijkt het wantrouwen echter groter dan het vermogen om te vertrouwen.

En waar komt dit volgens u vandaan?

Ik denk dat dit een erfenis is van de maakbaarheidsgedachte. Het is een erfenis van de overmoed die de moderne wetenschap aan ons gegeven heeft. Sinds de 18e eeuw zijn we gaan denken dat het paradijs niet in de hemel, maar hier op aarde gerealiseerd kan worden, en wel dankzij de moderne wetenschap. Deze gedachte lijkt mij een overbieding van onze hand. Als je met dit idee opgroeit, denk aan de naoorlogse generaties, en erachter komt dat de maakbare samenleving niet zo maakbaar is als op voorhand werd gedacht, nemen we houding aan die erop is gefocust dat alles wat niet goed gegaan is, verbeterd kan worden. Als we maar goed genoeg begrijpen hoe het werk, en we vooral preventief denken, zal alle ellende vanzelf de wereld uit gaan. Dit is gruwelijk naïef en wakkert bovendien wantrouwen aan, want iedere keer als iets tegenvalt, vraag je je af; hoe hadden we dit kunnen voorkomen, en hoe kan het beter?

Kijk of luister hier het gesprek met Jan Bransen van januari 2021 terug.

Lees hier meer over Jan Bransen

 

 

Geschreven door:

Cees Bergh, van den

Meer artikelen uit dit dossier:
Share This