Vele filosofen hebben zich gebogen over het lachen en het huilen. Helmut Plessner heeft in zijn boek Lachen und Weinen (1941) heel nauwkeurig het huilen en het lachen onderzocht. Hij stuitte daarbij op de grenzen van het menselijke gedrag. Iedereen lacht wel eens om een grappige uitspraak van een kind. Plessner legt uit waarom juist volwassenen uitspraken van kinderen zo grappig vinden. En wat dat zegt over onze eigen grenzen.
Helmut Plessner | pionier van de filosofische antropologie
Helmut Plessner was een Duitse filosoof, actief vanaf het begin tot het midden van de 20e eeuw. Hij wordt ook wel genoemd als pionier van de ‘filosofische antropologie’, een wetenschap die de mensheid met filosofische blik bestudeert. Het onderzoek naar menselijk gedrag werd destijds gedomineerd door de tussen biologie en psychologie, door lichaam en geest of ziel. Welke van de twee was leidend? Sturen wij ons lichaam aan, ons lichaam ons, of soms allebei?
Waar lichaam, geest en wereld samenkomen
In Lachen und Weinen (1941) probeert Plessner dichter bij een antwoord te komen. Als fenomenoloog bestudeert hij het bewustzijn en de menselijke ervaring (ervan). In de fenomenologie is het object van onderzoek het ding zoals het aan ons verschijnt (het fenomeen). Binnen de biologie en psychologie worden fenomenen vaak geïsoleerd van de wereld bekeken om zo een beter begrip te krijgen van de onderliggende processen waardoor ze worden veroorzaakt. Maar volgens de fenomenologie valt er het meest te leren daar waar lichaam, geest en de wereld samenkomen – de waarheid wordt onthuld in de relatie ertussen.
Lachen het tegenovergestelde van huilen?
Lachen en huilen zijn voor Plessner een ingang om de diepere lagen van de menselijke ervaring te doorgronden. Zowel lachen als huilen lijken namelijk uniek menselijke uitdrukkingswijzen te zijn. Lachen en huilen lijken op het eerste gezicht misschien heel verschillend, zelfs tegenovergesteld. Maar volgens Plessner is dat niet zo. Ongetwijfeld heb je zelf wel eens moeten huilen van plezier, of keek je de wanhoop in de ogen en kon je er alleen nog maar om lachen.
De overeenkomst tussen lachen en huilen zit hem in de aanleiding. Lachen en huilen zijn reacties als een mens stuit op zijn grenzen van haar gedrag. Wanneer we niet inzien hoe we verder nog moeten reageren, waar woorden tekort schieten en ook ons verstand het allemaal even niet meer weet, daar dwingt ons lichaam een antwoord af.
Onbedaarlijk
In dit uitzonderlijke moment waarop de mens stuit op de grenzen van haar gedrag, splitst het bewustzijn de mens als belichaamd wezen en de ‘objectieve’ verbanden die het observeert. Doordat er grenzen zijn aan menselijk gedrag, wordt de mens zich bewust van haar eigen status als wezen in een lichaam. Dit samenspel tussen bewustzijn en lichaam is in bepaalde mate controleerbaar. Zoals Charlie (9) zegt, “Je kunt soms kiezen of je gaat huilen.” Maar vaak zijn lachen en huilen een onvrijwillige uitdrukking van dit samenspel. Anders dan wanneer je op de grenzen van de taal stuit, gaan lachen en huilen gepaard met onmacht, een verlies van beheersing. Ruud: “Ja, als het hard aankomt, dan huil je wel.”
Dit is bij dieren anders, omdat zij een eenheid vormen met hun directe omgeving. Ze reageren reflexief op impulsen. De mens als reflecterend dier kan zich door zijn bewustzijn dus buiten de situatie plaatsen als hij ermee geconfronteerd wordt.
Hoe komt het tot een lach?
De telefoniste van 112 neemt op: “Zegt u het maar?’”
Man: “Ik was net met m’n maat aan het jagen, maar het ging mis en nu denk ik dat hij dood is. Wat moet ik doen?”
Telefoniste: “U moet eerst even controleren of hij dood is.”
Man: “Momentje … “
[PANG!!!!]
“Oké. Wat nu?”
Richard Wiseman van de universiteit van Hertfordshire heeft onderzocht dat dit de grappigste mop ter wereld is. Geconfronteerd met de grenzen van de eigen mogelijkheden, worden we ons bewust van de objectieve verbanden tussen ons lichaam en onze omgeving. Je verwacht te lezen dat de man zijn vinger tegen de halsslagader van zijn vriend legt, niet om de trekker van zijn jachtgeweer. Omdat het tegenovergestelde gebeurt van wat je verwacht, kun je ineens niet meer volgen wat zich afspeelt tussen wat je leest en je belichaamde zelf. Je bewustzijn koppelt ‘de lezer’ los van dat wat je leest. We raken erdoor gedesoriënteerd. Als de mens voelt dat ze tekort schiet en niet kan antwoorden op de eisen die de omgeving aan haar stelt, gaat ze lachen.
Huilen: overgeleverd aan de machteloosheid
Het lachen wordt volgens Plessner veroorzaakt door een desorganisatie tussen de mens en zijn omgeving. Het huilen, daarentegen, wordt veroorzaakt door een desorganisatie in de mens zelf. Verwarring, pijn, stress, angst, verdriet, zijn voorbeelden van consequenties van een lichaam uit balans, van een persoon overgeleverd aan gevoel. Ze maken ons bewust van onze machteloosheid, de ontoereikendheid van onze vermogens. We geven ons eraan over en laten onze tranen rollen.
Ondanks dat lachen en huilen onbewuste reacties zijn, zijn het antwoorden op machteloze situaties waarin de mens volgens Plessner haar soevereiniteit toont. Door het verlies van beheersing zijn deze manieren van antwoorden juist het bewijs van menselijkheid. Een dier zou zich nooit lachend of huilend overgeven aan een situatie die het niet aankan.
Plessner helpt ons ook te begrijpen waarom we soms zo enorm moeten (huilen van het) lachen om uitspraken van kinderen. Zijn analyse van ‘spelen’ laat ons zien begrijpen hoe het werkt.
Lachen om het onmogelijke
Naarmate we ouder worden en meer dingen leren kennen en begrijpen, spelen we minder. Er wordt minder gesproken tot onze verbeelding, we raken minder vaak verrast, we verliezen interesse voor het spel, voor het beproeven van mogelijkheden.
Voor kinderen geldt dit allerminst. Ieder nieuw object voegt een compleet nieuwe dimensie toe aan hun werkelijkheid. Wat is dit? Hoe werkt het? Wat kan ik er mee? Het object wordt een Heideggeriaans werktuig: een verlengstuk van ons zijn. Een stok op het bospad wordt een wapen waarmee je boeven van je af moet slaan. Van het een op het andere moment verspringt de horizon van het mogelijke. Het plantje dat een kleuter als klassendienst water had moeten geven, is niet verdord. Nee, het plantje pleegde zelfmoord [1]. Het kind is zich niet alleen bewust van de grenzen van het mogelijke, het proeft de vloeibaarheid en relativiteit van die grenzen, door haar ongeremde verbeelding.
In de spelsfeer, als tegenovergestelde van het serieuze, is er geen ruimte voor ‘objectieve’ verbanden die ons dicteren wat allemaal niet kan. Er is slechts mogelijkheid. Een uitspraak als: “De plant heeft zelfmoord gepleegd,”neemt ons mee over de grens van het mogelijke. Hoe onmogelijk wij ook denken dat het is, het voert ons terug naar een kindertijd vol onbegrensde mogelijkheden. Voordat ‘de wereld’ ons leerde wat allemaal niet kan.
Een bron van vragen
Deze nostalgische drift naar onbegrensde mogelijkheden confronteert ons met onze zelfopgelegde begrenzingen. Het breekt met onze organisatie van de wereld zoals we die noodzakelijk en vanzelfsprekend vinden. Volgens Plessner is die organisatie slechts een projectie van de veelal niet-onderzochte grenzen van onze eigen verbeelding. Iedere persoonlijke interpretatie van wat realistisch gezien mogelijk is, vormt daarmee een onuitputtelijke bron van vragen. Wat een geluk dat kinderen ons af en toe iets wonderbaarlijk onmogelijks voorschotelen!
[1] Lees hier het stuk van ilse daems waar dit gesprek uit komt.