Een recensie van een boek vol levenslessen die filosofische vragen opwerpen
In het begin lijkt alles nog op een alledaagse logeerpartij bij een opa die voor zijn kleinkind gezellig pannenkoeken wil bakken. “Nee hè, niet alweer’ reageert kleindochter.
Opa “moet gewoon even bakken”. En opa blijft bakken, totdat de keuken vol stapels pannenkoeken staat en alles druipt van de vetspetters. Eten mag je niet weggooien en dus worden de pannenkoeken uitgedeeld aan de buren in de boerderij verderop. “Neem de bolderkar maar mee.” En dan komt de bolderkar terug, gevuld met een groot varken. Die kan mooi helpen de pannenkoeken op te eten.
Hoe het kleinkind heet? Daar kom je niet achter. Je beleeft daardoor de avonturen in en om het huis van opa mee alsof je het kleinkind zelf bent. Alleen het varken krijgt een naam: “Oma” … “Een oma kunnen we goed gebruiken.” Oma krijgt een mooie stal met veel hooi en pannenkoeken.
Naast pannenkoeken bakken, stroopwafels eten en ganzenborden, vermaken opa en kleindochter zich met wandelen en slootjespringen. Intussen spelen zich tussen opa en kleindochter al te menselijke zaken af die Hof puur en onalledaags naar boven weet te halen.
Hof voert je langs angstige en soms pijnlijke en toch vermakelijk opgeschreven taferelen. Opa die dagenlang het dak niet af durft. Kleinkind moet zolang maar voor zichzelf zorgen. Kleinkind dat haast ziek wordt van het gras-eten, omdat ze een nijlpaard wil worden. Een georkestreerde ruzie die haast niet meer goed lijkt te komen. Gelukkig komt het altijd toch weer goed, waardoor je, net als bij slootje springen, weer de veilige kant hebt gehaald.
De wat grotere levenslessen wisselen af met de luchtigere problematiek van en opa en kleinkind. Oma speelt de rol van welkome bliksemafleider. Zo leert kleinkind na een dag zwoegen met modder wat zoelen is. Dat blijkt niet alleen heerlijk te zijn voor Oma: ook de harde werkers genieten ervan. En als opa de moed moet verzamelen om uiteindelijk van het dak af te komen, zet kleindochter oma listig in als afleidmanoeuvre.
Kleindochter en opa bespreken terloops allerlei vragen, filosofische vragen die blijven hangen als je het boek dichtslaat. De jaarlijkse 1-april wedstrijd wordt tot in de puntjes voorbereid, met scorebord en al. Toch blijft het de vraag wanneer je iemand echt goed fopt. Kun je iemand foppen met iets wat half waar is?
Kun je expres boos zijn? Kun je iemand vragen de hoofdrol te spelen in je dromen? Moet je iets terugdoen voor de dingen die altijd voor ons klaarstaan? Zoals de leunstoel en de tafel? Elk hoofdstuk leent zich voor een filosofisch gesprek na afloop. Opa en kleindochter doen voor hoe dat moet: je neemt elkaar serieus, neemt niets zomaar aan en je durft iets op het spel te zetten. De hoofdstukken kun je ook los van elkaar lezen, wat het gebruik voor een klas makkelijk maakt. Maar het liefst lees je dit ontroerende boek in één ruk uit.